ECLI:NL:RVS:2022:1334
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 februari 2022. De vreemdeling had op 3 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië behandeld. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043, waarin deze kwestie al was beantwoord. De Afdeling concludeert dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, evenals het besluit van de staatssecretaris van 3 januari 2022.
De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris de proceskosten moet vergoeden, die in dit geval tot een bedrag van € 1.518,00 zijn opgelopen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 mei 2022.