ECLI:NL:RVS:2022:1333

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
202202591/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing tot inbewaringstelling van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 22 april 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 april 2022 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de inbewaringstelling, waaronder de zware grond 3a en de lichte grond 4c, terecht waren toegepast. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep op 9 mei 2022 behandeld. De vreemdeling heeft de gronden van de rechtbank niet bestreden, waardoor de Raad van State concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring. De klacht van de vreemdeling over de zware grond 3f werd niet verder besproken, omdat dit niet tot een ander oordeel kon leiden. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris wordt niet veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.

Deze uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van de inbewaringstelling en onderstreept de toepassing van de relevante wetgeving, in dit geval artikel 5.1b van het Vb 2000, dat de voorwaarden voor inbewaringstelling van vreemdelingen regelt.

Uitspraak

202202591/1/V3.
Datum uitspraak: 9 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 april 2022 in zaak nr. NL22.6165 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 22 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft het oordeel van de rechtbank, dat de zware grond 3a en de lichte grond 4c terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet bestreden. Gelet op artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000, zijn daarom al voldoende gronden aanwezig, die de maatregel van bewaring kunnen dragen. De klacht van de vreemdeling over de zware grond 3f kan al daarom niet tot een ander oordeel leiden en hoeft al daarom geen bespreking.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022
872