ECLI:NL:RVS:2022:1333
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing tot inbewaringstelling van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 22 april 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 april 2022 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de inbewaringstelling, waaronder de zware grond 3a en de lichte grond 4c, terecht waren toegepast. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep op 9 mei 2022 behandeld. De vreemdeling heeft de gronden van de rechtbank niet bestreden, waardoor de Raad van State concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring. De klacht van de vreemdeling over de zware grond 3f werd niet verder besproken, omdat dit niet tot een ander oordeel kon leiden. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris wordt niet veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.
Deze uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van de inbewaringstelling en onderstreept de toepassing van de relevante wetgeving, in dit geval artikel 5.1b van het Vb 2000, dat de voorwaarden voor inbewaringstelling van vreemdelingen regelt.