ECLI:NL:RVS:2022:1327

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
202200438/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de vreemdeling, die in Nederland verblijft, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had op 30 januari 2018 de aanvraag van de vreemdeling om uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 24 februari 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 23 december 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing afgewezen, waarna de vreemdeling in hoger beroep is gegaan.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep zou zijn genomen, en om opvang en voorzieningen te krijgen. De voorzieningenrechter heeft, na afweging van de belangen van de vreemdeling, besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit betekent dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat het hoger beroep is beslist. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. De kosten zijn vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202200438/2/V2.
Datum uitspraak: 4 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 23 december 2021 in zaak nr. 20/1519 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en voorzieningen krijgt.
2.       Gelet op de belangen die de vreemdeling naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. Renting
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022
309-979