ECLI:NL:RVS:2022:1327
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de vreemdeling, die in Nederland verblijft, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had op 30 januari 2018 de aanvraag van de vreemdeling om uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 24 februari 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 23 december 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing afgewezen, waarna de vreemdeling in hoger beroep is gegaan.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep zou zijn genomen, en om opvang en voorzieningen te krijgen. De voorzieningenrechter heeft, na afweging van de belangen van de vreemdeling, besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit betekent dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat het hoger beroep is beslist. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. De kosten zijn vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.