202102141/1/A2.
Datum uitspraak: 4 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 18 februari 2021 in zaak nr. 19/3287 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 1, 29 en 30 augustus 2018 en 11 oktober 2018 heeft de raad aan [appellant] voor door hem als advocaat verleende rechtsbijstand vergoedingen toegekend in de toevoegingen met nummers IGF1517 ([persoon A]), 1HJ0967 (Bremen), 1HC1821 ([persoon C]), 1GG1575 ([persoon D]) en 1FA3682 ([persoon E]). De raad heeft daarbij de aanvragen van [appellant] om een vergoeding afgewezen in de toevoegingen met nummers 1GH9692 en 1GK8591 ([persoon A]). Bij besluit van 12 november 2018 heeft de raad alsnog aan [appellant] een vergoeding toegekend in de toevoeging met nummer 1FT4135 ([persoon E]).
Bij besluit van 5 november 2019 heeft de raad de terzake door [appellant] ingediende bezwaren ongegrond (lees: niet-ontvankelijk) verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 9 november 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra, is verschenen. Een verzoek van [appellant] van 9 november 2021 om uitstel van de behandeling van de zaak is toegewezen, waarbij is aangegeven dat de behandeling op de zitting zal plaatsvinden op 13 december 2021. Partijen zijn hierover geïnformeerd.
Bij fax van 13 december 2021 heeft [appellant] de Afdeling verzocht om behandeling van de zaak op de zitting van 13 december 2021 uit te stellen. Dit verzoek is afgewezen en het ook in de fax opgenomen verzoek om wraking is doorgeleid aan de wrakingskamer. Partijen zijn hierover geïnformeerd.
De zitting van 13 december 2021 is niet doorgegaan. Het wrakingsverzoek van [appellant] is bij uitspraak van de Afdeling van 7 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:50) afgewezen. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft tegen de onder het procesverloop genoemde besluiten van de raad met betrekking tot de gevraagde vergoedingen bezwaar gemaakt. Deze besluiten zijn op 3 en 31 augustus 2018, 3 september 2018 en 15 oktober 2018 verzonden. Een terzake door [appellant] ingediend bezwaarschrift is op 24 december 2018 door de raad ontvangen. Dit is niet binnen de wettelijke termijn van zes weken. De raad heeft [appellant] tot twee maal toe gevraagd kenbaar te maken of sprake is van een verschoonbare reden voor het niet tijdig ingediend hebben van het bezwaarschrift. Ook heeft de raad [appellant] uitstel gegeven voor het geven van een reactie terzake en later ook nog voor het geven van de gevraagde informatie. [appellant] heeft volgens de raad niet inhoudelijk op die vragen van de raad gereageerd. Bij het besluit van 5 november 2019 heeft de raad het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk verklaard omdat niet van een verschoonbare termijnoverschrijding is gebleken.
[appellant] is het hiermee niet eens en heeft beroep bij de rechtbank ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] bezwaar heeft gemaakt, nadat hij van zijn voormalige accountant zou hebben vernomen dat een aantal declaraties van toevoegingen, die hij in de zomer van 2018 heeft ingediend, nog niet of onjuist zijn vastgesteld.
Ook heeft de rechtbank overwogen dat, in aanmerking genomen dat [appellant] werd geholpen door zijn voormalige accountant, had mogen worden verwacht dat [appellant] ook tijdig bezwaar zou hebben gemaakt, eventueel op nader aan te voeren gronden. De omstandigheid dat de accountant geen zicht had op welke toevoegnummers het precies ging, stond hieraan volgens de rechtbank niet in de weg. Dit had [appellant], al dan niet met hulp van zijn voormalige accountant of een ander, in dat geval later kunnen uitzoeken.
De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de raad zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de bij hem bestaande wetenschap over de ziekte van [appellant] niet met zich brengt dat de overschrijding van de bezwaartermijn - reeds op voorhand - verschoonbaar is. Omdat [appellant], ondanks dat de raad hem daarvoor een ruime termijn heeft gegund, geen reden voor de termijnoverschrijding heeft gegeven, heeft de raad het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijk kader
3. De artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) die in deze zaak van toepassing zijn, luiden als volgt:
Artikel 6:7: "De termijn voor het indienen van een bezwaar-of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:9, eerste lid: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen."
Artikel 6:11: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
Hoger beroep
4. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de raad het door hem gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat de raad bekend was met zijn ziekte en er daarom gebruik had moeten worden gemaakt van een hardheidsclausule. Volgens [appellant] had mediation moeten plaatsvinden. Ook zou de raad zelf kunnen vaststellen welke prestaties hij heeft verricht. Verder stelt hij nadere gronden in te zullen dienen.
4.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant] geen nadere gronden naar voren heeft gebracht. Ook niet nadat hij bij brief van de Afdeling van 19 augustus 2021 tot 29 oktober 2021 daartoe in de gelegenheid is gesteld.
4.2. Over het besluit van 12 november 2018 overweegt de Afdeling dat de raad hierbij alsnog aan [appellant] een vergoeding heeft toegekend in de toevoeging met nummer 1FT4135 ([persoon E]). De raad en ook de rechtbank zijn ervan uitgegaan dat het gemaakte bezwaar daarom niet hierop ziet. [appellant] is hiertegen niet opgekomen, zodat ook de Afdeling dit besluit buiten beschouwing laat.
4.3. Vast staat dat [appellant] het bezwaarschrift tegen de besluiten genoemd onder het procesverloop te laat heeft ingediend.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb is een te laat gemaakt bezwaar toch ontvankelijk als redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift terzake niet in verzuim is geweest.
De raad heeft [appellant] voldoende gelegenheid geboden de termijnoverschrijdingen toe te lichten. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding opleveren. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de ziekte van [appellant] niet - op voorhand - kan worden gezien als een omstandigheid waardoor hij buiten staat is geweest zijn belangen op een adequate wijze te behartigen. Zo had [appellant] bij het opstellen en indienen van een bezwaarschrift de hulp van zijn voormalige accountant of een ander kunnen inroepen. In deze procedure heeft hij anderszins ook gebruikt gemaakt van derden die hem hebben bijgestaan.
De Afdeling is daarom van oordeel dat niet valt in te zien dat [appellant] niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken, zo nodig op nader aan te voeren gronden.
Dit betekent dat de raad het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijnen en de rechtbank het beroep op juiste gronden ongegrond heeft geacht.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld op 28 april 2022 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022
85