ECLI:NL:RVS:2022:1289

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
202106016/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring woningzoekende door college van burgemeester en wethouders van Almere

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 27 juli 2021 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [appellante] had een urgentieverklaring aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Almere, omdat zij zich onveilig voelde in de instelling voor begeleid wonen waar zij sinds mei 2018 verbleef. Het college heeft haar aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Almere 2019, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van minimaal twee jaar onafgebroken ingezetenschap in de gemeente Almere en omdat niet was aangetoond dat zij niet zelf naar andere woonruimte kon zoeken.

Tijdens de zitting op 4 april 2022 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora, de zaak toegelicht. [appellante] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast en dat het college de medische situatie niet correct had beoordeeld. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende gegevens had om de aanvraag te beoordelen en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 mei 2022 de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De zaak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring en de rol van de gemeente in het beoordelen van dergelijke aanvragen.

Uitspraak

202106016/1/A3.
Datum uitspraak: 4 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 27 juli 2021 in zaak nr. 21/691 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2020 heeft het college het verzoek van [appellante] om een urgentieverklaring als woningzoekende afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellante] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2022 waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] woonde sinds mei 2018 in een instelling voor begeleid wonen. Zij heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij zich in de instelling onveilig voelde na een aantal incidenten. Haar huisarts, therapeut en begeleiders zijn met haar eens dat een eigen zelfstandige woonruimte met ambulante begeleiding het beste voor haar is. [appellante] wil in Almere blijven wonen omdat zij alleen met die gemeente binding heeft. Het college heeft in het ingediende nader stuk gesteld dat zij inmiddels niet meer in de instelling woont en in de basisregistratie personen van de gemeente Almere per 20 januari 2022 is ingeschreven op een ander adres. [appellante] stelt in haar nader stuk dat ze nu feitelijk dakloos is en bij vrienden en kennissen slaapt.
1.1.    Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 11, vierde lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Almere 2019, dat zij direct voorafgaand aan haar verblijf in de instelling minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente is geweest. Ook is niet voldaan aan de in artikel 11, vierde lid, aanhef en onder f, van de verordening vermelde voorwaarde dat [appellante] er alles aan heeft gedaan om het probleem op te lossen en dat andere oplossingen niet mogelijk zijn. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt niet dat niet van haar kan worden gevergd dat zij nog langer in de instelling blijft wonen of zelf andere woonruimte zoekt, als een studentenkamer of woonruimte buiten Almere.
Beoordeling
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast. De rechtbank heeft voorts niet onderkend dat het college de medische situatie van [appellante] niet kan beoordelen. Nu het college de medische situatie niet door een deskundige heeft laten onderzoeken, is het besluit in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.1.    De inmiddels gewijzigde woonsituatie van [appellante] valt buiten de omvang van het geding, omdat in dit geding de aangevallen uitspraak moet worden beoordeeld.
3.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. Uit de door [appellante] overgelegde stukken, waaronder de verklaring van de trajectcoördinator van de instelling, de verklaring van de huisarts en de verklaring van de therapeut volgt niet dat zij, gelet op haar medische situatie en de gestelde incidenten, niet in de instelling kon blijven en elders in Almere zelfstandige woonruimte nodig had. Uit die stukken volgt ook niet dat zij haar woonprobleem niet zelf kon oplossen door andere woonruimte te zoeken, zoals een kamer, studio of studentenwoning al dan niet buiten de regio Flevoland. Het college beschikte over voldoende gegevens om op de aanvraag te beslissen en hoefde daarvoor geen nader medisch onderzoek te laten doen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat de enkele omstandigheid dat in het maken van regioafspraken over de uitstroom uit een maatschappelijke instelling tussen de gemeenten Soest en Almere iets is misgegaan, onvoldoende gewicht in de schaal legt om tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan.
3.3.    Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022
373-983
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Huisvestingsverordening Almere 2019
Artikel 11
1. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is en aan wie burgemeester en wethouders een urgentieverklaring hebben afgegeven.
2.De behoefte aan woonruimte wordt dringend noodzakelijk geacht en een urgentieverklaring wordt verleend indien, ter beoordeling van burgemeester en wethouders: [..]
d. de woningzoekende moet omzien naar woonruimte na een verblijf in een instelling voor opvang als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, een psychiatrische instelling of een erkende hulp- of dienstverleningsinstelling; [..]
4.Om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen, moet de woningzoekende aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. De woningzoekende is op het moment van indienen van een verzoek om een urgentieverklaring minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere. [..]
Een woningzoekende als bedoeld in het tweede lid onder d van dit artikel 11 moet direct voorafgaande aan het verblijf in een instelling minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere zijn geweest.
Artikel 27. Hardheidsclausule
In gevallen, waarin strikte naleving van deze verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de woningzoekende afwijken van deze verordening.