ECLI:NL:RVS:2022:1281

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
202105111/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 juli 2021 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 juni 2021 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 3 mei 2022 geoordeeld dat de vreemdeling terecht aanvoert dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn niet in acht heeft genomen. Echter, dit leidt niet tot de conclusie dat de rechtbank had moeten oordelen dat de staatssecretaris de vreemdeling een langere termijn voor het indienen van een zienswijze had moeten geven. De vreemdeling heeft immers een zienswijze ingediend, die door de staatssecretaris in de besluitvorming is betrokken, ondanks dat deze buiten de gestelde termijn was ontvangen.

De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de vreemdeling geen gemotiveerd uitstelverzoek heeft gedaan en dat zijn verzoek om een zienswijzetermijn van twee weken niet als zodanig kon worden aangemerkt. De overige grieven van de vreemdeling konden evenmin leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202105111/1/V2.
Datum uitspraak: 3 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 juli 2021 in zaak nr. NL21.9334 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling wijst er in de eerste grief terecht op dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn niet in acht heeft genomen, het voornemen niet heeft aangekondigd en ook niet heeft uitgebracht op de daarvoor binnen de Algemene asielprocedure aangewezen dag. Anders dan de vreemdeling betoogt, betekent dit echter niet dat de rechtbank had moeten oordelen dat de staatssecretaris hem een langere termijn voor het indienen van een zienswijze had moeten geven. De vreemdeling heeft immers een zienswijze ingediend die de staatssecretaris, ondanks dat hij deze buiten de daarvoor gestelde termijn had ontvangen, in de besluitvorming heeft betrokken. Voor zover de vreemdeling betoogt dat deze zienswijze niet volledig is, licht hij niet toe welke informatie hij daarin niet naar voren heeft kunnen brengen. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling geen gemotiveerd uitstelverzoek heeft gedaan. Het verzoek van de vreemdeling om hem een zienswijzetermijn van twee weken te gunnen, gebaseerd op de, naar niet in geschil is, onjuiste veronderstelling dat de Verlengde asielprocedure van toepassing is, heeft de rechtbank terecht niet als zodanig aangemerkt. Tot slot heeft de rechtbank het argument dat de vreemdeling ook nog in beroep gronden naar voren had kunnen brengen niet in haar oordeel betrokken, zoals de vreemdeling haar verwijt. Dit argument is alleen als onderdeel van het standpunt van de staatssecretaris in de uitspraak opgenomen. De grief faalt.
1.1.    De overige grieven kunnen evenmin leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2022
363-986