ECLI:NL:RVS:2022:1279

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
202105115/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 10 juni 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 30 juli 2021 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State overweegt dat de vreemdeling terecht aanvoert dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn niet in acht heeft genomen en het voornemen niet tijdig heeft aangekondigd. Echter, de Raad oordeelt dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft een zienswijze ingediend, die door de staatssecretaris in de besluitvorming is betrokken, ondanks dat deze buiten de termijn was ingediend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vreemdeling geen gemotiveerd uitstelverzoek heeft gedaan en dat haar verzoek om een zienswijzetermijn van twee weken niet als zodanig kon worden aangemerkt.

De Raad bevestigt dat de andere grief van de vreemdeling ook niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak, omdat deze geen vragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk oordeelt de Raad dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202105115/1/V2.
Datum uitspraak: 3 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 juli 2021 in zaak nr. NL21.9339 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling wijst er in de eerste grief terecht op dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn niet in acht heeft genomen, het voornemen niet heeft aangekondigd en ook niet heeft uitgebracht op de daarvoor binnen de Algemene asielprocedure aangewezen dag. Anders dan de vreemdeling betoogt, betekent dit echter niet dat de rechtbank had moeten oordelen dat de staatssecretaris haar een langere termijn voor het indienen van een zienswijze had moeten geven. De vreemdeling heeft immers een zienswijze ingediend die de staatssecretaris, ondanks dat hij deze buiten de daarvoor gestelde termijn had ontvangen, in de besluitvorming heeft betrokken. Voor zover de vreemdeling betoogt dat deze zienswijze niet volledig is, licht zij niet toe welke informatie zij daarin niet naar voren heeft kunnen brengen. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling geen gemotiveerd uitstelverzoek heeft gedaan. Het verzoek van de vreemdeling om haar een zienswijzetermijn van twee weken te gunnen, gebaseerd op de, naar niet in geschil is, onjuiste veronderstelling dat de Verlengde asielprocedure van toepassing is, heeft de rechtbank terecht niet als zodanig aangemerkt. Tot slot heeft de rechtbank het argument dat de vreemdeling ook nog in beroep gronden naar voren had kunnen brengen niet in haar oordeel betrokken, zoals de vreemdeling haar verwijt. Dit argument is alleen als onderdeel van het standpunt van de staatssecretaris in de uitspraak opgenomen. De grief faalt.
1.1.    De andere grief kan evenmin leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2022
363-986