ECLI:NL:RVS:2022:1279
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 10 juni 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 30 juli 2021 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State overweegt dat de vreemdeling terecht aanvoert dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn niet in acht heeft genomen en het voornemen niet tijdig heeft aangekondigd. Echter, de Raad oordeelt dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft een zienswijze ingediend, die door de staatssecretaris in de besluitvorming is betrokken, ondanks dat deze buiten de termijn was ingediend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vreemdeling geen gemotiveerd uitstelverzoek heeft gedaan en dat haar verzoek om een zienswijzetermijn van twee weken niet als zodanig kon worden aangemerkt.
De Raad bevestigt dat de andere grief van de vreemdeling ook niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak, omdat deze geen vragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk oordeelt de Raad dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.