ECLI:NL:RVS:2022:1272

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
202102586/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 maart 2021 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 30 maart 2018 de aanvraag afgewezen en dit besluit werd later door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard op 13 augustus 2020. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 mei 2022 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 mei 2022.

Uitspraak

202102586/1/V1.
Datum uitspraak: 2 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 maart 2021 in zaak nr. 20/6747 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 28 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1260, over de toepassing van het jongvolwassenenbeleid). Het hoger beroep geeft geen aanleiding hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022
488-988