ECLI:NL:RVS:2022:1269
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- B. Meijer
- J.M. Willems
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing aanvraag document verblijf en inreisverbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, en zijn verzoek om opheffing van een inreisverbod. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 17 oktober 2018 deze aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris op 24 februari 2020. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 23 april 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak verwijst naar een eerdere uitspraak van 16 december 2020, waarin de beoordeling van de staatssecretaris bij inreisverboden aan de orde kwam. De Raad van State oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. E. Steendijk als voorzitter en mr. B. Meijer en mr. J.M. Willems als leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 mei 2022.