202005618/1/V2.
Datum uitspraak: 28 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 oktober 2020 in zaak nr. NL20.15672 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 oktober 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Turkije en heeft onder meer aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een politieke overtuiging heeft. Die overtuiging heeft hij ontwikkeld in Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geloofwaardig heeft geacht dat de vreemdeling een politieke overtuiging heeft. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Turkse autoriteiten van die politieke overtuiging op de hoogte zijn.
2. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank vervolgens ten onrechte de vraag of van hem terughoudendheid mag worden gevraagd bij het uiten van zijn politieke overtuiging onbeantwoord heeft gelaten. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank die vraag had moeten behandelen en beantwoorden. De staatssecretaris heeft zich immers in zijn besluit op het standpunt gesteld dat van de vreemdeling bij terugkeer naar Turkije terughoudendheid mag worden gevraagd en dat standpunt heeft de vreemdeling in beroep betwist. Dat standpunt had de rechtbank dan ook aan de hand van het in beroep aangevoerde moeten toetsen om te kunnen oordelen of de conclusie van de staatssecretaris in zijn besluit dat de vreemdeling naar Turkije kan terugkeren, standhoudt.
3. Het hoger beroep is alleen al daarom gegrond. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 oktober 2020 in zaak nr. NL20.15672;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022
844