ECLI:NL:RVS:2022:1261

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
202201444/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 april 2022 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was op 22 februari 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 17 september 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 februari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, heeft hoger beroep ingesteld. Echter, de griffier heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij griffierecht moest betalen voor het hoger beroep. De vreemdeling heeft dit griffierecht niet tijdig voldaan, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier. De Raad van State oordeelde dat het niet tijdig betalen van het griffierecht een reden is om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De vreemdeling heeft weliswaar aangevoerd dat hij geprobeerd heeft het griffierecht te betalen, maar de Raad van State benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de vreemdeling is om ervoor te zorgen dat het griffierecht op tijd wordt overgemaakt.

Uiteindelijk heeft de Raad van State besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

Uitspraak

202201444/1/V3.
Datum uitspraak: 29 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 februari 2022 in zaak nr. NL21.15814 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Overwegingen
1.       De griffier heeft de vreemdeling er bij brief op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 23 maart 2022 te voldoen. Omdat de vreemdeling dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekende brief van 29 maart 2022 laten weten dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. Wat de vreemdeling naar voren brengt, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Zijn betoog dat hij wel heeft geprobeerd het griffierecht te betalen en het hem na de brief van de Afdeling van 13 april 2021 is gebleken dat het bedrag niet is afgeboekt, laat onverlet dat het zijn eigen verantwoordelijkheid is erop toe te zien dat het griffierecht daadwerkelijk en op tijd is overgemaakt.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2022