ECLI:NL:RVS:2022:1261
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Raad van State op 29 april 2022 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was op 22 februari 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 17 september 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 februari 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, heeft hoger beroep ingesteld. Echter, de griffier heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij griffierecht moest betalen voor het hoger beroep. De vreemdeling heeft dit griffierecht niet tijdig voldaan, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier. De Raad van State oordeelde dat het niet tijdig betalen van het griffierecht een reden is om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De vreemdeling heeft weliswaar aangevoerd dat hij geprobeerd heeft het griffierecht te betalen, maar de Raad van State benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de vreemdeling is om ervoor te zorgen dat het griffierecht op tijd wordt overgemaakt.
Uiteindelijk heeft de Raad van State besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.