ECLI:NL:RVS:2022:1259

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
202108061/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot onmiddellijke uitzetting van vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 3 december 2021 is genomen. De staatssecretaris heeft de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 20 december 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.K. Westerhof, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 april 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank is volgens de Raad van State terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris niet hoefde af te zien van het nemen van een terugkeerbesluit. De gestelde bereidheid van de vreemdeling om terug te keren valt niet onder de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State oordeelt dat de grieven van de vreemdeling falen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De beslissing houdt in dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier. De uitspraak is gedaan in het kader van het bestuursrecht en het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

202108061/1/V3.
Datum uitspraak: 28 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 20 december 2021 in zaak nr. NL21.19143 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten.
Bij uitspraak van 20 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.K. Westerhof, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris niet van het nemen van een terugkeerbesluit hoefde af te zien omdat de gestelde bereidheid van de vreemdeling om terug te keren niet valt onder de in artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde uitzonderingen. Dat in de uitspraak van de rechtbank onder het procesverloop feitelijke onjuistheden staan, doet niet af aan de juistheid van het oordeel en de beslissing van de rechtbank en leidt niet tot vernietiging van die uitspraak. De grieven falen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Melse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022
18-967