ECLI:NL:RVS:2022:1258
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na eerdere uitspraak rechtbank
Op 28 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 2 april 2020, een aanvraag van de vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 16 juli 2020. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 7 maart 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet vereist dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf verleent, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen heeft.
Het verzoek van de staatssecretaris is afgewezen, en hij is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgekomen in verband met de behandeling van het verzoek. De kosten zijn vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 april 2022.