ECLI:NL:RVS:2022:1253

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
202100655/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 22 januari 2021 hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 december 2020 besloten om de aanvragen van de vreemdelingen af te wijzen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij in hoger beroep gingen, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Apeldoorn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:93) overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of vreemdelingen die als afvallig of atheïstisch worden beschouwd, bij terugkeer naar Iran een risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling. In deze zaak heeft de staatssecretaris de afvalligheid van de vreemdelingen geloofwaardig geacht, wat betekent dat er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de risico's die de vreemdelingen lopen bij terugkeer naar Iran.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van 15 december 2020 vernietigd. De staatssecretaris moet nu opnieuw beslissen op de aanvragen van de vreemdelingen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202100655/1/V2.
Datum uitspraak: 28 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 januari 2021 in zaken nrs. NL20.21813 en NL20.21812 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 15 december 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 januari 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig is geacht bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Omdat de staatssecretaris de afvalligheid van de vreemdelingen in deze zaak geloofwaardig heeft geacht, moet de staatssecretaris opnieuw onderzoeken en beoordelen of de vreemdelingen een risico lopen bij terugkeer naar Iran.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 15 december 2020 worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdelingen verder in hoger beroep en beroep hebben aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 januari 2021 in zaken nrs. NL20.21813 en NL20.21812;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van 15 december 2020, V-[…] en V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022
363-986