ECLI:NL:RVS:2022:1218

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
202105432/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering schadefonds geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag werd afgewezen op 11 juli 2019, waarna [appellant] bezwaar maakte. De CSG verklaarde dit bezwaar gegrond, maar handhaafde de afwijzing. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van [appellant] op 6 juli 2021 ongegrond. Hierop volgde het hoger beroep bij de Raad van State.

De kern van de zaak is of [appellant] als gevolg van bedreigingen met fysiek geweld ernstig letsel heeft opgelopen, zoals vereist door artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De CSG concludeerde dat, hoewel [appellant] aannemelijk maakte dat hij slachtoffer was van bedreigingen, er geen bewijs was dat hij ernstig letsel had opgelopen. De rechtbank bevestigde deze conclusie, waarbij werd opgemerkt dat de psychische klachten van [appellant] niet als ernstig letsel konden worden gekwalificeerd volgens het beleid van de CSG.

Tijdens de zitting op 13 april 2022 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, terwijl de CSG werd vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe. De Raad van State oordeelde dat de CSG terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en dat er geen grond was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202105432/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2021 in zaak nr. 20/1505 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2019 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2020 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2019 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In deze procedure is in geschil of de CSG terecht heeft geweigerd om [appellant] een uitkering uit het schadefonds te verlenen.
regelgeving
2.       In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
3.       De CSG heeft beslissingsruimte bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteert de CSG beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel en de Letsellijst en te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
4.       In de in dit geval toepasselijke Beleidsbundel is onder paragraaf 1.2 onder meer het volgende vermeld.
De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. De CSG vindt letsel ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft.
De CSG heeft medische informatie nodig om het letsel te kunnen beoordelen. Hiervoor gebruikt het alleen medische informatie van hulpverleners die een diagnose hebben gesteld.
besluitvorming
5.       In het besluit van 7 februari 2019 is vermeld dat uit de door [appellant] na de hoorzitting toegezonden aangifte van zijn echtgenote en de uitdraaien van op haar telefoon ontvangen tekstberichten in de periode van 1 juli 2019 tot en met 14 juli 2019 is gebleken van incidentele bedreigingen met fysiek geweld die ook betrekking hebben op [appellant]. Hoewel [appellant] aldus aannemelijk heeft gemaakt dat hij in deze periode het slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf in de vorm van incidentele bedreigingen, is niet gebleken dat hij door de bedreigingen ernstig letsel heeft opgelopen, als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. [appellant] heeft geen lichamelijk letsel opgelopen en de CSG kan zijn gestelde psychische klachten niet beoordelen. Uit de door [appellant] overgelegde verklaring van zijn psychiater dr. D.J. Vinkers (hierna: Vinkers) van 23 december 2019 blijkt niet dat bij [appellant] een psychische stoornis is gediagnosticeerd. Bovendien blijkt uit deze verklaring niet van klachten die een gevolg zijn van het feit dat [appellant] zelf is bedreigd. In de verklaring is melding gemaakt van spanningsklachten, maar Vinkers heeft alleen gesteld dat de klachten bij [appellant] zijn veroorzaakt door onder meer het feit dat zijn echtgenote telefonisch is lastiggevallen, aldus het college in het besluit van 7 februari 2019.
hoger beroep
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CSG zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij met de verklaring van Vinkers niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de bedreigingen ernstig psychisch letsel heeft opgelopen. Hij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij onder behandeling stond, dat hij vanwege de belagingen niet kon slapen, dat dit een negatief effect op de relatie met zijn echtgenote had, dat hij angst voor zijn leven en dat van gezin had en dat dus sprake is van psychisch letsel. Verder is sprake van een causaal verband tussen de belagingen en zijn psychische klachten. Hij heeft nooit eerder psychische klachten gehad of onder behandeling van een psychiater gestaan en de CSG heeft nagelaten om dat causaal verband door haar medisch adviseur te laten beoordelen.
6.1.    In de verklaring van Vinkers van 23 december 2019 is vermeld dat [appellant] veel last heeft van spanningsklachten door onder meer de thuissituatie met zijn vrouw, dat zij vaak telefonisch wordt lastiggevallen en zij hem daarvan de schuld geeft, dat zij bovendien zwanger is, dat hij hierdoor moeilijk kan slapen en zich concentreren en dat in verband hiermee een dagelijkse dosis van 15 mg mirtazapine is voorgeschreven.
6.2.    Uit deze verklaring blijkt niet van een ernstig psychisch letsel als bedoeld in het door de CSG gevoerde beleid. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Dat betekent dat, daargelaten of er een causaal verband is tussen de gestelde bedreigingen en de spanningsklachten, de CSG de afwijzing van de aanvraag om een uitkering uit het schadefonds terecht heeft gehandhaafd.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CSG terecht heeft geweigerd de kosten, die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, te vergoeden. Hij voert aan dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Zij heeft niet onderkend dat de onzorgvuldige feitenvergaring door de CSG heeft geleid tot een wijziging van de grondslag van het besluit van 11 juli 2019 en dat dit gelijkgesteld kan worden met het herroepen van dat besluit.
7.1.    Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Omdat het besluit van 11 juli 2019 niet is herroepen, bestaat alleen al daarom geen grond voor het oordeel dat de CSG in het besluit van 7 februari 2020 ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten, die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:180).
conclusie
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
9.       De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022
452