Uitspraak
Datum uitspraak: 26 april 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard op 4 juni 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] om uiterlijk op 1 augustus 2021 een mantelzorgwoning op zijn perceel in Doornenburg te verwijderen. De mantelzorgwoning was gebouwd zonder de benodigde omgevingsvergunning, deels op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwallen'. [appellant] had de woning laten bouwen na de aankoop van het perceel in oktober 2019, en had eerder verzocht om een huisnummer voor de mantelzorgwoning. Het college had in januari 2020 aangegeven dat de mantelzorgwoning niet vergunningvrij mocht worden gebouwd, en dat [appellant] voor 4 maart 2020 een omgevingsvergunning moest aanvragen. Na meerdere aanvragen die buiten behandeling werden gesteld, heeft het college in april 2021 het voornemen bekendgemaakt om een last onder dwangsom op te leggen.
[appellant] heeft zich in zijn zienswijze beroepen op het vertrouwensbeginsel, stellende dat een medewerker van de omgevingsdienst hem had toegezegd dat hij de mantelzorgwoning vergunningvrij mocht bouwen. De rechtbank oordeelde echter dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan die hem het vertrouwen konden geven dat hij geen vergunning nodig had. De rechtbank bevestigde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, en dat de last onder dwangsom niet onevenredig was. In hoger beroep heeft de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien, en dat [appellant] niet had aangetoond dat er concreet zicht op legalisatie bestond.