ECLI:NL:RVS:2022:1190

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
202108132/3/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingen inzake vertrouwelijke stukken en kennisneming in asielzaken

In deze zaak hebben vreemdelingen hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank in Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 december 2021. De zaak betreft de kennisneming van vertrouwelijke stukken in het kader van hun asielprocedure. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op basis van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om de vertrouwelijke versie van gedingstukken over te leggen, waarbij alleen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kennis mocht nemen van deze stukken. Dit verzoek was gebaseerd op gewichtige redenen, waaronder de bescherming van bronnen die informatie verstrekken over het controlesysteem in Iran.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen de belangen afgewogen. Enerzijds is er het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over relevante informatie voor het hoger beroep, en anderzijds het belang dat de bestuursrechter over alle noodzakelijke informatie beschikt om de zaak zorgvuldig te kunnen afhandelen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de bescherming van de vertrouwelijke bronnen zwaarder weegt dan het belang van de partijen om kennis te nemen van de stukken. Dit besluit is genomen met inachtneming van het risico dat kennisneming van bepaalde gegevens kan leiden tot misbruik in asielzaken, zoals het fabriceren van valse vluchtverhalen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming van de vertrouwelijke stukken toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in aanwezigheid van mr. J.A. Verweij, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 april 2022.

Uitspraak

202108132/3/V2.
Datum beslissing: 26 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 december 2021 in zaak nr. NL20.22224 en NL20.22225 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 december 2021 in zaak nr. NL20.22224 en NL20.22225.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft, op verzoek van de Afdeling met toepassing van artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versie van gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft twee aan een passage op pagina 15 van het algemeen ambtsbericht Iran van maart 2019 ten grondslag liggende stukken:
-         gespreksverslag van een interview op 31 oktober 2018
-         gespreksverslag van een interview op 10 december 2018.
Overwegingen
1.       De minister van Buitenlandse Zaken heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van deze stukken kennis zal nemen.
2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.       In de vertrouwelijk overgelegde stukken wordt door geraadpleegde bronnen informatie verstrekt over het systeem van controle in Iran. Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van die bronnen zwaarder dan het belang dat partijen kennis nemen van deze stukken. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat de minister van Buitenlandse Zaken ook terecht aanvoert dat de stukken gegevens bevatten, die bruikbaar zijn voor het fabriceren van valse vluchtverhalen, waardoor kennisneming van die gegevens kan leiden tot misbruik en daarmee een belemmering zal vormen voor onderzoek in asielzaken.
4.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Verweij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022
722