ECLI:NL:RVS:2022:1188
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 22 maart 2021, waarna de rechtbank Den Haag op 23 april 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de grieven van de vreemdeling beoordeeld, die betrekking hebben op het onderzoek en de beoordeling van de staatssecretaris naar de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. In eerdere rechtspraak heeft de Afdeling al aangegeven dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of vreemdelingen die als afvallig of atheïst worden beschouwd, risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer naar hun land van herkomst.
De Raad van State heeft geoordeeld dat de grieven van de vreemdeling slagen en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het beroep wordt gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 22 maart 2021 wordt vernietigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 25 april 2022.