202106013/1/A3.
Datum uitspraak: 20 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almere,
tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 27 juli 2021 in zaak nr. 21/692 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2020 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring als woningzoekende afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] en haar twee minderjarige kinderen wonen in een appartement met twee slaapkamers. De kinderen delen een slaapkamer. [appellante] wil een woning met een extra slaapkamer omdat haar zoon gedragsproblemen heeft en snel overprikkeld is en een eigen slaapkamer nodig heeft. Daarom heeft ze een urgentieverklaring op medische gronden aangevraagd.
1.1. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat het probleem kan worden opgelost door het appartement zo te gebruiken of anders in te delen, dat in ieder geval de zoon een eigen slaapkamer heeft. [appellante] voldoet volgens het college niet aan een van de voorwaarden om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen, dat zij er alles aan heeft gedaan om het woonprobleem op te lossen. Zie artikel 11, vierde lid, aanhef en onder f, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (hierna: verordening). Daarom heeft het college niet onderzocht of om medische redenen een urgentieverklaring kan worden verleend, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de verordening. Het college heeft geen aanleiding gezien om op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen. Het college acht dat niet in strijd met artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK).
Beoordeling
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij aan de vereisten van artikel 11, vierde lid, aanhef en onder f, van de verordening voldoet. Het college had medisch advies moeten inwinnen om te beoordelen of zij in aanmerking komt voor een urgentie op medische gronden. Dat de situatie opgelost kan worden door haar appartement anders in te delen kan alleen een medisch deskundige beoordelen. De rechtbank heeft ook niet onderkend dat zij zich voldoende heeft ingespannen om een andere woning te zoeken.
2.2. Gelet op het grote tekort aan sociale huurwoningen wordt van [appellante] verwacht dat zij haar woonprobleem zelf probeert op te lossen, bijvoorbeeld door haar appartement anders in te delen. Uit de beschikbare medische gegevens over de diagnose en de behandeling van haar zoon, waaronder een verklaring en een cliëntplan van zorgorganisatie Vitree, een brief van Fornhese GGz en een brief van zorgverlener Pluryn volgt dat de zoon ADHD heeft en vaak boos en agressief is en daarvoor wordt behandeld.
2.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zij voor haar zoon niet een eigen ruimte in de woning kan realiseren en niet heeft toegelicht waarom dat geen afdoende oplossing van het woonprobleem kan zijn. Uit de medische gegevens volgt niet dat die oplossing niet zou kunnen werken of dat nader medisch onderzoek nodig is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 11, vierde lid, aanhef en onder f, van de verordening, dat de woningzoekende er alles aan heeft gedaan om het woningprobleem op te lossen en andere mogelijkheden niet voorhanden zijn of zijn uitgeput. Dat is een weigeringsgrond die aan het verlenen van een urgentieverklaring om medische of sociale redenen, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, van de verordening, in de weg staat.
2.4. [appellante] voert, onder verwijzing naar artikel 3 van het IVRK, aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat de belangen van haar zoon daarbij onvoldoende zijn betrokken omdat het college geen medisch advies heeft ingewonnen voor het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in haar uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:361, heeft artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Waar het gaat om het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. 2.6. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet op grond van de hardheidsclausule van artikel 27 van de verordening een urgentieverklaring hoefde af te geven. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat toepassing van de verordening in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Uit de stukken blijkt onvoldoende dat de zoon, of ieder gezinslid, een eigen kamer nodig heeft. Het college heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om de medische situatie van de zoon voor te leggen aan een keuringsarts. Het college heeft de belangen van de zoon voldoende meegewogen. In het bestreden besluit is het college ingegaan op een mogelijk andere indeling van het appartement, zodat de zoon een eigen kamer kan krijgen.
2.7. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022
373-983
BIJLAGE
Verdrag inzake de rechten van het kind, New York, 20-11-1989
Artikel 3
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
[..]
Huisvestingsverordening Almere 2019
Artikel 11 Voorrang bij urgentie
1. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is en aan wie burgemeester en wethouders een urgentieverklaring hebben afgegeven.
2. De behoefte aan woonruimte wordt dringend noodzakelijk geacht en een urgentieverklaring wordt verleend indien, ter beoordeling van burgemeester en wethouders: [..] c. de woningzoekende op grond van medische of sociale redenen dringend moet omzien naar andere woonruimte; [..]
3. De in het tweede lid genoemde urgentiecategorieën en de voorwaarden om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen zijn uitgewerkt in Bijlage II bij deze verordening. Tevens regelt Bijlage II voor welke woonruimtecategorieën woningzoekenden als bedoeld in het eerste lid bij voorrang voor een huisvestingsvergunning in aanmerking gebracht kunnen worden.
4. Om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen, moet de woningzoekende aan de volgende voorwaarden voldoen:
[..]
f. De woningzoekende heeft er alles aan gedaan om het probleem op te lossen; andere oplossingen zijn niet mogelijk of zijn uitgeput.
[..]
Bijlage II Uitwerking urgentieregels
I. Uitwerking urgentieregels als bedoeld in artikel 11, derde lid en artikel 12, tweede lid.
[..]
3. Medische en/of sociale redenen (artikel 11 tweede lid onder c)
Aan het criterium genoemd in artikel 11 tweede lid onder c wordt voldaan indien op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake is van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met (andere) zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn. De woningzoekende dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal. [..]
Artikel 27. Hardheidsclausule
In gevallen, waarin strikte naleving van deze verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de woningzoekende afwijken van deze verordening.