ECLI:NL:RVS:2022:1083

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
202102733/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurtoeslag en toetsingsinkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het betreft de huurtoeslag voor het jaar 2018, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, heeft afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen had de huurtoeslag van [appellant] vastgesteld op nihil, gebaseerd op een toetsingsinkomen van € 33.076,00 en een rekenhuur van € 261,32. [appellant] verzocht om de nabetaling van zijn uitkering op grond van de Participatiewet over de jaren 2016, 2017 en 2018 buiten beschouwing te laten bij de berekening van zijn recht op huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen weigerde dit, omdat niet kon worden vastgesteld hoe hoog het bruto bedrag van de nabetalingen was.

De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde. Tijdens de zittingen op 25 februari en 4 april 2022 werd de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat zijn inkomen in 2018 lager was dan de inkomensgrens voor huurtoeslag en dat de rechtbank zijn beroep op middeling ten onrechte niet had betrokken. De Belastingdienst/Toeslagen handhaafde echter de berekening van het toetsingsinkomen en de rekenhuur, en concludeerde dat [appellant] geen recht had op huurtoeslag.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 april 2022.

Uitspraak

202102733/1/A2.
Datum uitspraak: 13 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 maart 2021 in zaak nr. 20/1153 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om bij de berekening van zijn recht op huurtoeslag over het jaar 2018 een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2022, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde A], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en mr. [gemachtigde C], zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 4 april 2022, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde A], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       Bij besluit van 4 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover van belang, de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2018 vastgesteld op nihil, op basis van een toetsingsinkomen van € 33.076,00 en een rekenhuur van € 261,32. Bij brief van 23 oktober 2019 heeft [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om bij de berekening van zijn recht op huurtoeslag over dat jaar de nabetaling van zijn uitkering op grond van de Participatiewet over 2016, 2017 en 2018 buiten beschouwing te laten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij het besluit van 20 april 2020, gehandhaafd bij het besluit van 19 mei 2020, afgewezen, omdat uit de door [appellant] overgelegde stukken niet kan worden afgeleid hoe hoog het bruto bedrag van de nabetalingen is geweest en op welke periode deze betrekking hebben. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij recht heeft op huurtoeslag over 2018. Hij voert aan dat hij in 2018 alleen een uitkering op grond van de Participatiewet ter grootte van € 15.229,00 heeft ontvangen en dat zijn inkomen in 2018 lager was dan de inkomensgrens om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. [appellant] voert voorts aan dat zijn beroep op middeling ten onrechte niet is betrokken bij de vaststelling van zijn recht op huurtoeslag.
3.1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij de berekening van het recht van [appellant] op huurtoeslag voor het jaar 2018 de rekenhuur vastgesteld op € 264,59. De dienst is daarbij uitgegaan van de rekenhuur zoals de verhuurder die op 12 april 2018 aan de dienst heeft gemeld. [appellant] heeft de door de dienst gehanteerde rekenhuur niet betwist. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de basishuur van [appellant] voor 2018 berekend op € 302,96. Daarbij is de dienst na aftrek van de nabetaling van een uitkering op grond van de Participatiewet van € 14.156,62 uitgegaan van een rekeninkomen van € 18.919,00. Het betoog van [appellant] kan er niet toe leiden dat de dienst van een ander rekeninkomen had dienen uit te gaan. Daartoe is van belang dat de bedragen die [appellant] bovenop de nabetaling van de uitkering op grond van de Participatiewet buiten beschouwing wenst te laten, geen onderdeel uitmaken van zijn toetsingsinkomen. Deze bedragen kunnen daarom niet op grond van artikel 2b van het Bht buiten beschouwing worden gelaten. Ook het beroep van [appellant] op middeling kan er niet toe leiden dat het rekeninkomen gewijzigd had moeten worden vastgesteld. De Algemene wet inkomensafhankelijke regeling kent, anders dan de Wet inkomstenbelasting, niet de mogelijkheid om middeling van het verzamelinkomen over drie aaneengesloten kalenderjaren aan te vragen. Nu het bedrag van de rekenhuur lager is dan het bedrag van de basishuur heeft [appellant] over 2018 geen recht op huurtoeslag.
Het betoog faalt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022
809
BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
[…]
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…]
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[…]
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
[…]
c. verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
[…]
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
[…]
Wet op de huurtoeslag
Artikel 16
De basishuur is het gedeelte van de rekenhuur dat voor rekening van de huurder blijft. De basishuur is het overeenkomstig de artikelen 17, 18 en 19 berekende bedrag van de normhuur verhoogd met € 16,94.
Besluit op de huurtoeslag
Artikel 2b
1. Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
[…]
b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
[…]