ECLI:NL:RVS:2021:987

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
202101363/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Kop Assumburgweg' in Den Haag

Op 12 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan 'Kop Assumburgweg', vastgesteld door de raad van de gemeente Den Haag op 16 december 2020. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 540 woningen en een bruto vloeroppervlakte van ongeveer 4.500 m² voor bedrijvigheid, onderwijs en zorg in het stadsdeel Escamp, nabij station Moerwijk. De verzoeker, een inwoner van Den Haag, vreest voor parkeerproblemen en de bereikbaarheid van hulpdiensten in zijn woonomgeving door de geplande ontwikkelingen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de verzoeker niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de door hem aangevoerde bezwaren niet voldoende onderbouwd zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestemmingsplan naar verwachting in de bodemprocedure stand zal houden, en dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook de argumenten van de raad van de gemeente Den Haag en Stebru Ontwikkeling B.V. meegewogen, die stelden dat de verzoeker geen belanghebbende is en dat de parkeerproblematiek en bereikbaarheid voor hulpdiensten adequaat zijn onderbouwd in het bestemmingsplan.

De uitspraak benadrukt het belang van het relativiteitsvereiste in bestuursrechtelijke procedures, waarbij alleen belanghebbenden zich kunnen beroepen op de gevolgen van een besluit. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.

Uitspraak

202101363/2/R3.
Datum uitspraak: 12 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht: hierna: Awb) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Den Haag,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Stebru Ontwikkeling B.V. heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 april 2021, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door M. Bootsma, werkzaam bij de gemeente, en R.W. de Groot, zijn verschenen. Verder is ter zitting Stebru Ontwikkeling B.V. als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Het plan voorziet in 540 woningen en ongeveer 4.500 m² bruto vloeroppervlakte aan bedrijvigheid en ruimte voor onderwijsfuncties en zorg. Het plangebied ligt in Moerwijk-Oost in het stadsdeel Escamp, direct naast station Moerwijk. Nu staan in het plangebied een gebouw dat voorheen als brandweerkazerne werd gebruikt en een aangrenzend woonblok.
3.       [verzoeker] woont op [locatie]. Zijn woning ligt op een afstand van ongeveer 200 m van het plangebied. Hij vreest voor parkeerproblematiek op het Willem Dreespark. Ook maakt hij zich zorgen dat hulpverleners bij calamiteiten de wijk niet snel genoeg kunnen bereiken. Hij wil met zijn verzoek bereiken dat onomkeerbare gevolgen worden voorkomen.
Belanghebbendheid
4.       De raad en Stebru bestrijden de ontvankelijkheid van het verzoek, omdat [verzoeker] volgens hen geen belanghebbende is.
4.1.    [verzoeker] heeft een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. In het licht van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7 (Stichting Varkens in Nood) en onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het beroep ontvankelijk is.
Spoedeisend belang
5.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoed zich voordoet. Op de zitting is gebleken dat Stebru een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend en het voornemen heeft om te gaan bouwen voordat de uitspraak in de bodemprocedure kan worden verwacht.
Beoordeling van het verzoek
6.       [verzoeker] betoogt dat in de kennisgeving van de vaststelling van het plan ten onrechte niet is vermeld dat het plan op papier alleen kon worden ingezien op afspraak in verband met COVID-19.
6.1.    Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dan ook geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
7.       [verzoeker] vreest voor parkeeroverlast op het Willem Dreespark, omdat minder parkeerplaatsen mogelijk zullen worden gemaakt dan noodzakelijk is op grond van de gemeentelijke parkeernormen.
7.1.    Op grond van artikel 11, onder l, van de planregels wordt op basis van de meest recente versie van de "Nota parkeernormen Den Haag" bepaald of er voldoende parkeergelegenheid is. De meest recente versie is de parkeernota van 10 november 2011. Op bladzijde 30 van deze nota staat dat het college van burgemeester en wethouders de berekende parkeerbehoefte kan bijstellen als daar een concrete aanleiding voor bestaat. In de plantoelichting wordt in paragraaf 5.5.1 gemotiveerd waarom er in dit geval aanleiding bestaat om af te wijken. In de plantoelichting staat dat 204 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd voor de woningen en overige functies die het plan mogelijk maakt en dat dit aantal lager is dan het aantal dat volgens de parkeernomen gerealiseerd zou moeten worden. Volgens de raad kan worden voorzien in minder parkeerplaatsen vanwege de ligging van het plangebied dichtbij NS-station Moerwijk. Ook stelt de raad dat hij rekening heeft mogen houden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen, omdat het plan voorziet in functies die op verschillende tijdstippen een parkeerbehoefte genereren. De raad stelt dat het college op basis van deze redenen al het voornemen heeft uitgesproken om gemotiveerd af te wijken van het parkeerbeleid bij een aanvraag om een omgevingsvergunning en in te stemmen met 204 parkeerplaatsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval kan worden volstaan met 204 parkeerplaatsen. De voorzieningenrechter verwacht niet dat dit tot gevolg zal hebben dat parkeeroverlast zal ontstaan op het Willem Dreespark.
8.       [verzoeker] vreest verder dat er problemen ontstaan in het plangebied met de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Volgens hem komt dit doordat de Assumburgweg zal worden afgesloten.
8.1.    [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij deze beroepsgrond aanvoert, omdat hij niet vlakbij een gebied wil wonen dat bij calamiteiten niet goed bereikbaar is voor hulpdiensten. De voorzieningenrechter overweegt dat een goede ruimtelijke ordening er weliswaar ook op ziet dat een gebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten, maar daarop kunnen alleen de gebruikers van het toekomstige gebied zich beroepen. Het plan leidt er niet toe dat de woning van [verzoeker] minder goed bereikbaar wordt voor hulpdiensten. Dit betekent dat [verzoeker] zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, daarop niet kan beroepen. Nu het relativiteitsvereiste naar verwachting in de weg zal staan aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de voorzieningenrechter af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
Conclusie
9.       Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. Er bestaat daarom geen aanleiding om in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
10.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021
646