202002432/1/A3.
Datum uitspraak: 20 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2020 in zaak nr. 19/2512 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2018 heeft het college beslist op een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij besluit van 26 april 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. T.A.C. van Diepen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 13 augustus 2018 heeft [appellant] een Wob-verzoek ingediend. Dit verzoek luidt als volgt:
"Hierbij verzoek ik u op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) de volgende informatie te verstrekken over de periode 1 januari 2017 t/m 31 december 2017 en 1 Januari 2018 tot en met 1 juli 2018:
1. Ontvangen verzoeken van particulieren/bedrijven bij de het College van Burgemeester en Wethouders (hierna gemeente) voor het opleggen van een Bouwstop naar aanleiding van sloop- en (ver)bouwactiviteiten;
2. Ontvangstbevestigingen door de gemeente gestuurd behorend bij de verzoeken onder punt (1) gesteld;
3. Verzoeken onder punt (1) gesteld die hebben geleid tot het opleggen van een Bouwstop;
4. Verzoeken onder punt (1) gesteld die door de gemeente zijn geregistreerd en/of opgevat/en/of behandeld als een verzoek Handhaving;
5. Ontvangen berichten van de rechtbank aan de gemeente dat Verzoek voorlopige voorziening is ingesteld naar aanleiding van/en behorend bij verzoeken onder punt (1);
6. Ontvangen berichten van de rechtbank aan de gemeente dat Beroep fictieve weigering (niet tijdig beslissen op het verzoek een Bouwstop op te leggen) is ingesteld op naar aanleiding van/en behorend bij verzoeken onder punt (1);
7. Ingebracht Verweer van de gemeente op verzoeken die bij de rechtbank onder punt (5) zijn ingesteld;
8. Ingebracht Verweer van gemeente op beroepen die bij de rechtbank onder punt (6) zijn ingesteld;
9. Aanvraag Omgevingsvergunning van indieners betreffende onder punt (1) betrekking hebbende sloop- en verbouwactiviteiten;
10. Beslissingen van de gemeente op de aanvraag Omgevingsvergunning van onder punt (9) ingediende aanvragen van onder punt (1) betrekking hebbende sloop- en verbouw activiteiten;
11. Beslissingen van de gemeente op het verzoek Handhaving onder (4) van onder punt (1) betrekking hebbende sloop- en verbouwactiviteiten".
2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 5 oktober 2018 heeft het college beslist op het Wob-verzoek van [appellant]. Het college heeft naar aanleiding van de punten 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 11 uit het Wob-verzoek documenten gevonden die zien op een bouwstopverzoek van de [partner] van [appellant]. Met uitzondering van de persoonsgegevens heeft het college deze documenten openbaar gemaakt. Ten aanzien van punt 3 beschikt het college niet over documenten en ten aanzien van punt 9 en 10 heeft het college meegedeeld dat de desbetreffende documenten al openbaar zijn gemaakt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn Wob-verzoek ten onrechte te beperkt heeft opgevat. In de tekst van het verzoek staat weliswaar dat het gaat om bouwstopverzoeken, maar nadien is pas duidelijk geworden dat de gemeente geen onderscheid maakt tussen handhavingsverzoeken en bouwstopverzoeken. Dat betekent dat het verzoek had moeten worden opgevat als gericht op alle handhavingsverzoeken. Op grond van de Wob is hij verplicht zijn verzoek zo specifiek mogelijk te formuleren. Dat heeft hij gedaan, maar wordt hem nu tegengeworpen. [appellant] wijst op de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1233. 3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de tekst van het Wob-verzoek leidend is voor het antwoord op de vraag welke documenten onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Anders dan in het geval dat voorlag in de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017 waarop [appellant] wijst, hoefde het college hier geen rekening te houden met latere aanvullingen en aanpassingen van het verzoek door [appellant]. Daartoe is van belang dat in dit geval sprake is van een zeer specifiek geformuleerd Wob-verzoek. Uit de tekst van het Wob-verzoek blijkt niet dat beleid, richtlijnen of andere handhavingsverzoeken dan bouwstopverzoeken ook onder het verzoek vallen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het niet geloofwaardig is dat er in de hele periode waarop het Wob-verzoek ziet maar één bouwstopverzoek is ingediend. Dit ene document is namelijk juist als handhavingsverzoek geregistreerd. Er moeten meer handhavingsverzoeken van burgers zijn waarvan de aanleiding een bouwstopverzoek, bijvoorbeeld stillegging of opschorting, is. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het niet ongeloofwaardig is dat er niet meer documenten zijn die onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2043) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De rechtbank heeft terecht de mededeling van het college dat er niet meer documenten zijn die onder het verzoek vallen van [appellant] niet ongeloofwaardig geacht. De rechtbank heeft de toelichting van het college terecht in aanmerking genomen dat een bouwstopverzoek een bijzonder type verzoek om handhaving is. Een dergelijk verzoek wordt ook als handhavingsverzoek geregistreerd, maar het college heeft aangegeven dat binnen het zaaksysteem met trefwoorden is gezocht naar alle situaties in de periode waarop het Wob-verzoek ziet waarin werd verzocht om een bouw stil te leggen. Er is onder meer gezocht op ‘stillegging’, ‘staken’ en ‘5.17 Wabo’. Het college heeft toegelicht dat het label dat aan een zaak hangt, bijvoorbeeld ‘handhavingsverzoek’, geen rol speelt bij welke documenten er naar boven komen bij het zoeken in het zaaksysteem. Bij het zoeken is alleen het verzoek van [partner] om een bouwstop gevonden. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college verklaard dat een bouwstop niet vaak voorkomt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] met de enkele stelling dat er binnen de desbetreffende periode meerdere soortgelijke verzoeken moeten zijn binnengekomen niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten onder het college berusten.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de hoorzitting in bezwaar niet voldeed omdat niet alle relevante documenten voor partijen beschikbaar waren. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college had niet alle documenten met een handhavingsverzoek in kaart gebracht, waardoor niet kon worden nagegaan wat de precieze aanleiding van de handhavingsverzoeken was, aldus [appellant].
5.1. Op basis van hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat niet alle documenten die onder het Wob-verzoek van [appellant] vallen in bezwaar al gedeeltelijk openbaar waren gemaakt en dat zowel [appellant] als de bezwaaradviescommissie dus over alle beschikbare documenten beschikte.
Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat al zouden er meer documenten zijn die volgens [appellant] onder het Wob-verzoek vallen en waarvan het college zich op het standpunt had gesteld dat dat niet het geval was, deze niet in bezwaar aan [appellant] ter beschikking hoefden te worden gesteld, aangezien nog in geschil was of de documenten onder het verzoek vallen. Het beschikbaar stellen van de documenten aan [appellant] zou ontoelaatbare afbreuk doen aan de procespositie van het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn inhoudelijke gronden over hoe het college omgaat met het bouwstopverzoek van [partner]. De rechtbank overweegt ten onrechte dat het om een inhoudelijke klacht gaat. Op grond van de Wob is het juist mogelijk om onbehoorlijk bestuur bloot te leggen. Het college behandelt handhavingsverzoeken willekeurig, aldus [appellant].
6.1. [appellant] gaat in op de redenen die ten grondslag lagen aan het indienen van het bouwstopverzoek van [partner] en op de wijze waarop het college met dit specifieke verzoek en bouwstopverzoeken in algemene zin omgaat. Hierover heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het inhoudelijke klachten zijn die geen rol kunnen spelen in het kader van deze Wob-procedure. Met de Wob kan weliswaar eventueel onbehoorlijk bestuur van een bestuursorgaan ten aanzien van een bepaalde bestuurlijke aangelegenheid worden blootgelegd, maar dat betekent niet dat dat eventuele onbehoorlijke bestuur ook in de Wob-procedure zelf aan de orde kan worden gesteld.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021
805.