ECLI:NL:RVS:2021:976
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- M.J. Keeman-Folador
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting en opvang van vreemdeling
Op 7 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 25 juni 2020 afgewezen en tevens geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 6 april 2021 uitspraak deed. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de afwijzing van de asielaanvraag, maar gegrond voor de ambtshalve weigering, waarbij de rechtsgevolgen van het besluit in stand werden gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en om opvang en verstrekkingen te ontvangen. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de ingediende stukken, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 534,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van griffier mr. M.J. Keeman-Folador, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.