ECLI:NL:RVS:2021:948

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
202005816/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen uitblijven besluit verblijfsvergunning asiel

In deze zaak hebben vreemdelingen hoger beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vreemdelingen hadden eerder bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en gaf de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de opdracht om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. De staatssecretaris ging tegen deze uitspraak in verzet, maar de rechtbank verklaarde dit verzet gegrond en herhaalde de eerdere beslissing met een nieuwe termijn voor de staatssecretaris om te beslissen.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. De Raad van State overweegt dat tegen de uitspraak van de rechtbank over het verzet geen hoger beroep mogelijk is, omdat dit in de wet is uitgesloten. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen voor zover dit gericht is tegen de uitspraak op verzet. Voor het overige oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.

Uitspraak

202005816/1/V2.
Datum uitspraak: 4 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 oktober 2020 in zaken nrs. NL20.2163 V en NL20.2164 V in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben tegen het uitblijven van een besluit op hun aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen beroepen ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 23 maart 2020 heeft de rechtbank die beroepen gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen bekendmaakt.
Bij uitspraak van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de staatssecretaris gedane verzet gegrond verklaard, de door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van de uitspraak het eerste gehoor afneemt en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvragen bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na de dag van verzending van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft onder meer uitspraak gedaan op het verzet van de staatssecretaris (artikel 8:55, zevende lid, van de Awb). Tegen zo'n uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 8:104, tweede lid, van de Awb).
2.       Wat de vreemdelingen in de eerste grief aanvoeren, is geen reden om het hoger beroep tegen de uitspraak op verzet toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor. De Afdeling is in zoverre onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
3.       Tegen het oordeel van de rechtbank over de beroepen staat wel hoger beroep open. Wat de vreemdelingen daartegen hebben aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is, voor zover de Afdeling bevoegd is daarvan kennis te nemen, ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voor zover daarin wordt opgekomen tegen de uitspraak op verzet;
II.       bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021
309-915