ECLI:NL:RVS:2021:927
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Sevenster
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de afwijzing van de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van een onvolledige belangenafweging
In deze zaak heeft de Raad van State op 28 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had eerder aanvragen ingediend die op 15 oktober 2018 en 4 september 2019 waren afgewezen. De vreemdeling stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris de belangenafweging op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet deugdelijk had gemotiveerd. Hij betoogde dat er belangrijke individuele omstandigheden waren die niet waren meegewogen, zoals zijn huwelijk met een referent in Nederland en de zorg voor een zieke, minderjarige zoon van de referent.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke situatie van de vreemdeling en de referent. De rechtbank had de grieven van de vreemdeling gegrond verklaard, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de vreemdeling, waarbij hij de individuele omstandigheden in acht moest nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.602,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de staatssecretaris bij aanvragen voor een verblijfsvergunning, vooral in situaties waarin gezinsleven en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in het geding zijn.