ECLI:NL:RVS:2021:890

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
202004493/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand voor kwijtschelding van schuld

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 13 juli 2020 zijn beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De aanvraag was gedaan naar aanleiding van een verzoek van [appellant] aan het college van burgemeester en wethouders van Ede om zijn schuld kwijt te schelden. De Raad voor Rechtsbijstand had de aanvraag om een toevoeging afgewezen, omdat volgens hen [appellant] geen advocaat nodig had. Dit werd onderbouwd met verwijzingen naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand en artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria, die beide stellen dat geen toevoeging wordt verleend voor rechtsbijstand bij het kwijtschelden van een schuld.

De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de gemachtigde van [appellant] uitsluitend betroffen wat in artikel 7 van het Besluit wordt genoemd, en dat de raad de aanvraag terecht had afgewezen. [appellant] voerde aan dat de uitleg van de Beleidsregels juridisch complex was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de afwijzing van de aanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 maart 2021 ter zitting behandeld, waar [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler en de raad door mr. C.W. Wijnstra.

Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank bevestigde. De Raad van State concludeerde dat de raad de aanvraag om een toevoeging terecht had afgewezen, en dat [appellant] zijn belang in de beroepsprocedure redelijkerwijs zelf kon behartigen, eventueel met bijstand van een andere persoon of instelling.

Uitspraak

202004493/1/A2.
Datum uitspraak: 28 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2020 in zaak nr. 19/6776 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2019 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant], afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) verzocht om zijn schuld kwijt te schelden. Voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellant] in de beroepsprocedure tegen de bij het besluit op bezwaar gehandhaafde afwijzing van dat verzoek heeft Blasweiler een toevoeging aangevraagd.
1.1.    De raad heeft de aanvraag om een toevoeging afgewezen, omdat [appellant] volgens de raad geen advocaat nodig heeft. De raad heeft daarbij verwezen naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) en artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) over het niet verlenen van een toevoeging voor rechtsbijstand bij het kwijtschelden van een schuld.
Oordeel van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat volgens het aanvraagformulier de toevoeging wordt aangevraagd voor een beroepsprocedure tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van een schuld. Uit de in die procedure aangevoerde beroepsgronden, die [appellant] in de nu voorliggende procedure heeft overgelegd, blijkt dat hij in de eerste plaats heeft gesteld dat het recht op invordering van de schuld is verjaard. In de tweede plaats heeft hij betoogd dat de gemeente Ede zijn verzoek op grond van de Beleidsregels terugvordering 2004 had moeten honoreren. [appellant] heeft zich dus ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn schuld moet worden kwijtgescholden, beroepen op verjaring en op de Beleidsregels. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de werkzaamheden van de gemachtigde van [appellant] uitsluitend werkzaamheden als bedoeld in artikel 7 van het Brt betreffen. De rechtbank volgt [appellant] niet in zijn toelichting ter zitting dat het in eerste instantie gaat om de uitleg van de Beleidsregels en dat dit moet worden onderscheiden van een eventuele kwijtschelding van de schuld. De inzet van de procedure is de kwijtschelding van de schuld. Dat voor de beoordeling van dergelijke verzoeken beleidsregels zijn opgesteld doet daar niet aan af. Artikel 7 van het Brt maakt dit onderscheid niet. Gelet hierop en gelet op de dwingende formulering van deze bepaling, heeft de raad de aanvraag terecht afgewezen. De stelling van [appellant] dat de uitleg van de Beleidsregels juridisch complex is, maakt dit, wat hier ook van zij, niet anders. Artikel 7 van het Brt bevat volgens de rechtbank namelijk geen uitzonderingsclausule.
Wettelijk kader
3.       Artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand luidt:
"2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…]
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria."
Artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria luidt:
"Voor rechtsbijstand terzake van het treffen van een afbetalingsregeling, het aanvragen van het eigen faillissement of het kwijtschelden van een schuld wordt geen toevoeging verleend."
Hoger beroep en beoordeling ervan
4.       [appellant] voert aan dat de gronden van bezwaar van 6 augustus 2019 en de gronden van beroep van 27 december 2019 integraal worden ingelast. Hij heeft een toevoeging aangevraagd voor een beroepsprocedure bij de rechtbank, omdat zijn verzoek om kwijtschelding van een schuld door het college is afgewezen. Hij kan zich niet vinden in de wijze waarop het college met de eigen beleidsregels voor kwijtschelding omgaat. [appellant] verwijst naar de beroepsprocedure, waarin op 18 december 2019 uitspraak is gedaan. Ook verwijst hij naar de hogerberoepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep, die nog lopende is. [appellant] brengt naar voren dat hij in beide procedures heeft aangevoerd dat het college de Beleidsregels op grond waarvan de aanvraag om kwijtschelding is afgewezen, onjuist interpreteert en dat de Beleidsregels ondeugdelijk dan wel onduidelijk zijn, omdat een verzoeker redelijkerwijs door de voorwaarden die de Beleidsregels stellen niet in aanmerking kan komen voor kwijtschelding. Uit het voorgaande blijkt dat het beroep en hoger beroep niet is ingesteld om de kwijtschelding te bewerkstelligen, maar omdat de Beleidsregels verkeerd door het college worden geïnterpreteerd en ondeugdelijk zijn. Dat hebben de raad en de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend.
4.1.    De toevoeging is aangevraagd voor het verlenen van rechtsbijstand in een beroepsprocedure tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van een verzoek om een schuld kwijt te schelden. Gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en artikel 7 van het Brt, wordt daarvoor geen toevoeging verleend. In het betoog van [appellant] over de Beleidsregels ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat hij zijn belang in de beroepsprocedure over het kwijtschelden van zijn schuld niet redelijkerwijze zelf kon behartigen, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van de Wrb vallen. De raad heeft de aanvraag om een toevoeging dan ook terecht afgewezen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.1.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021
691.