ECLI:NL:RVS:2021:886
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
Op 28 oktober 2016 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris op 14 juli 2020 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 17 februari 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het eerdere besluit van de staatssecretaris vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling uitstel van vertrek te verlenen voor de duur van een jaar. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling afgewogen. Hij heeft geconcludeerd dat het treffen van een voorlopige voorziening niet nodig is, omdat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank niet onevenredig bezwaarlijk is voor de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 534,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.