ECLI:NL:RVS:2021:886

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
202101955/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 28 oktober 2016 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris op 14 juli 2020 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 17 februari 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het eerdere besluit van de staatssecretaris vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling uitstel van vertrek te verlenen voor de duur van een jaar. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling afgewogen. Hij heeft geconcludeerd dat het treffen van een voorlopige voorziening niet nodig is, omdat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank niet onevenredig bezwaarlijk is voor de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 534,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.

Uitspraak

202101955/2/V3.
Datum uitspraak: 28 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 februari 2021 in zaak nr. 20/5643 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond, dat besluit vernietigd, het besluit van 28 oktober 2016 herroepen, de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling uitstel van vertrek te verlenen voor de duur van een jaar met ingang van 17 februari 2021 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. Uitvoering van de uitspraak totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist betekent weliswaar dat de vreemdeling de rechten heeft die uit artikel 64 van de Vw 2000 voortvloeien, maar dat is niet onevenredig bezwaarlijk. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verweij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021
47.