ECLI:NL:RVS:2021:810

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
202005396/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toegang tot het Schengengebied en de vereisten van registratie

In deze zaak gaat het om de weigering van toegang tot het Schengengebied voor een vreemdeling, die op 10 augustus 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 10 september 2020 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 16 april 2021 de vraag behandeld of de Schengengrenscode vereist dat een weigering van toegang wordt opgenomen in een register of lijst voor de geldigheid van die weigering. De rechtbank had overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat deze inschrijving noodzakelijk was voor de geldigheid van de weigering. De Raad van State bevestigde deze overweging en oordeelde dat, hoewel registratie in een register of lijst vereist is volgens de Schengengrenscode, dit geen voorwaarde is voor de geldigheid van de weigering zelf. De weigering van toegang is onmiddellijk van toepassing, ongeacht de registratie.

De Raad van State oordeelde dat de eerste grief van de vreemdeling, die betrekking had op de bewijslast, niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De tweede grief had geen zelfstandige betekenis. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202005396/1/V3.
Datum uitspraak: 16 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 september 2020 in zaak nr. NL20.16421 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2020 is de vreemdeling de toegang tot het Schengengebied geweigerd.
Bij uitspraak van 10 september 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, advocaat te Nieuw-Vennep, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In deze uitspraak gaat het om de vraag of de Schengengrenscode voor de geldigheid van een weigering van toegang vereist dat de weigering is opgenomen in een register of lijst.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inschrijving van de weigering van toegang in een register of lijst vereist is voor de geldigheid van de weigering. Daarom kan zijn stelling dat een afschrift van deze inschrijving ontbreekt, niet leiden tot onrechtmatigheid van de weigering van toegang.
3.       De vreemdeling klaagt in de eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast bij hem heeft neergelegd, omdat het aan haar is het recht toe te passen en te beoordelen welke vereisten voortvloeien uit de Schengengrenscode. Dit is niet afhankelijk van de standpunten van partijen hierover. De grief kan echter niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Zij heeft namelijk de weigering van toegang terecht rechtmatig geacht. Hoewel de weigering van toegang moet worden opgenomen in een register of lijst (artikel 14, zesde lid, in samenhang met Bijlage V, Deel A, onder 1, aanhef en onder d, van de Schengengrenscode), is deze registratie geen vereiste voor de geldigheid van de weigering. De weigering van toegang is namelijk onmiddellijk van toepassing zonder dat daarbij het vereiste van registratie is gesteld (artikel 14, tweede lid, derde volzin, van de Schengengrenscode). De grief faalt.
4.       De tweede grief heeft geen zelfstandige betekenis.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2021
279.