ECLI:NL:RVS:2021:81
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunningen
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 12 november 2019 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdelingen, waaronder een minderjarig kind, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 18 december 2020 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand hield. De vreemdelingen hebben vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zouden worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 januari 2021 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met hun verzoek om een voorlopige voorziening. De kosten zijn vastgesteld op € 534,00, te betalen aan de vreemdelingen voor de rechtsbijstand die zij hebben ontvangen. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. van Meurs-Heuvel, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.