ECLI:NL:RVS:2021:81

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
202007143/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunningen

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 12 november 2019 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdelingen, waaronder een minderjarig kind, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 18 december 2020 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand hield. De vreemdelingen hebben vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zouden worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 januari 2021 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met hun verzoek om een voorlopige voorziening. De kosten zijn vastgesteld op € 534,00, te betalen aan de vreemdelingen voor de rechtsbijstand die zij hebben ontvangen. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. van Meurs-Heuvel, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

202007143/2/V3.
Datum uitspraak: 15 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling A], mede voor haar minderjarige kind, en [vreemdeling B]
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 december 2020 in zaak nr. NL19.27644 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgen.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457).
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat dat de vreemdelingen niet worden uitgezet voordat op het door hun ingediende hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Lange
voorzieningenrechter
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2021
47.