ECLI:NL:RVS:2021:797
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening
Op 15 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag was op 3 september 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 9 februari 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De staatssecretaris heeft in het hoger beroep laten weten dat de vreemdeling met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) Nederland heeft verlaten, wat impliceert dat de vreemdeling geen bescherming meer in Nederland zoekt. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert hieruit dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 april 2021.