202003540/1/A2.
Datum uitspraak: 10 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2020 in zaak nr. 20/245 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2019 heeft de raad de voor een toevoeging vastgestelde vergoeding ingetrokken.
Bij besluit van 26 november 2019 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak 12 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving op het gebied van rechtsbijstand is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] is rechtsbijstandverlener en neemt deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaande aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
2.1. Op 28 augustus 2018 heeft [appellant] een toevoeging aangevraagd voor het maken van bezwaar tegen een door het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom genomen besluit tot afwijzing van een aanvraag om een (algemene) bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (hierna: de PW). De raad heeft de toevoeging met kenmerk 3KD1334 verleend. Bij besluit van 1 november 2018 heeft de raad de vergoeding voor [appellant] naar aanleiding van de op basis van de toevoeging verrichte werkzaamheden, in samenhang met een eerder aan [appellant] verleende toevoeging met kenmerk 3KD1372, op € 1.328,69 vastgesteld.
Bij het besluit van 24 juli 2019, zoals gehandhaafd bij het besluit van 26 november 2019, heeft de raad na een op 19 juni 2019 gehouden steekproefcontrole, de vergoeding voor rechtsbijstand die is verleend op basis van de toevoeging met kenmerk 3KD1334, en die is vastgesteld in samenhang met een eerder afgegeven toevoeging met kenmerk 3KD1372, ingetrokken. De raad heeft zich in het besluit van 26 november 2019, onder verwijzing naar het advies van 20 november 2019 van de Commissie voor Bezwaar, primair op het standpunt gesteld dat de vergoeding moet worden ingetrokken gelet op de zelfredzaamheid van de rechtzoekende. Zo is niet gebleken dat de zaken waarvoor de voormelde toevoegingen zijn verleend, en op basis waarvan de vergoeding is vastgesteld, zodanig juridisch en of feitelijk complex zijn dat daarvoor bijstand door een advocaat nodig is. De raad stelt zich subsidiair op het standpunt dat geen recht bestaat op een (separate) vergoeding voor de toevoeging met kenmerk 3KD1334. In het geval de zaak waarvoor de toevoeging met kenmerk 3KD1334 is verleend toevoegwaardig is, dan vallen de door [appellant] in die zaak verrichte werkzaamheden onder het bereik van de toevoeging met kenmerk 3KD1372. Die toevoeging is eerder aan [appellant] afgegeven voor het maken van bezwaar tegen het door het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom genomen besluit tot afwijzing van een aanvraag om een (bijzondere) bijstandsuitkering ingevolge de PW. Die toevoegingen zien op hetzelfde rechtsbelang, namelijk het verkrijgen van een bijstandsuitkering voor het levensonderhoud, aldus de raad.
2.2. De rechtbank heeft het door [appellant] tegen het besluit van 26 november 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] is het daar niet mee eens en vecht dit oordeel in hoger beroep aan.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank de raad ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat voor de zaken waarvoor de toevoegingen met kenmerk 3KD1334 en 3KD1372 zijn verleend, en op basis waarvan de vergoeding is vastgesteld, geen bijstand van een advocaat nodig is. Daartoe stelt hij voorop dat de uitkeringsaanvragen van de rechtzoekende afgewezen zijn, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Zij heeft weliswaar niet alle stukken die door het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom zijn opgevraagd aangeleverd, maar dat is niet de enige reden voor de afwijzing van de aanvragen. Beoordeeld moest ook worden of de periode waarover stukken zijn opgevraagd niet onredelijk lang was, of de giften die de rechtzoekende in die periode heeft ontvangen onder de uitzondering als neergelegd in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de PW vallen, hoe het begrip "bijstandsbehoevende omstandigheden" moet worden uitgelegd en of een auto die op haar naam heeft gestaan in aanmerking moet worden genomen voor het vaststellen van haar vermogen en of in dit geval de kentekenhouder ook de eigenaar van de auto is. Dit zijn, zo benadrukt [appellant], complexe juridische beoordelingen. Dat de raad de toevoegingen met kenmerk 3KD1334 en 3KD1372 terecht heeft verleend en op basis daarvan een vergoeding heeft vastgesteld vindt voorts steun in de omstandigheid dat de raad in een soortgelijke zaak ook een toevoeging met kenmerk 3KP5389 heeft verleend, aldus [appellant].
Indien dit betoog slaagt, dan betoogt hij dat de door hem op basis van de toevoeging met kenmerk 3KD1334 verrichte werkzaamheden niet onder het bereik van de toevoeging met kenmerk 3KD1372 vallen. Anders dan de raad stelt, zien die toevoegingen niet op hetzelfde rechtsbelang. Zo behelst bijzondere bijstand, anders dan algemene bijstand, andere kosten dan kosten voor levensonderhoud. De toets voor het verstrekken van bijzondere bijstand gaat dan ook verder dan de toets voor algemene bijstand. Niet alleen wordt gekeken of iemand voldoende middelen heeft om de kosten zelf te voldoen, maar ook of er sprake is van bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten, aldus [appellant].
Beoordeling
4. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank de raad terecht is gevolgd in zijn standpunt dat voor de zaken waarvoor de toevoegingen met kenmerk 3KD1334 en 3KD1372 zijn verleend, en op basis waarvan de vergoeding is vastgesteld, geen bijstand van een advocaat nodig is. Voorop moet worden gesteld dat de uitkeringsaanvragen van de rechtzoekende zijn afgewezen, omdat de rechtzoekende geen controleerbare en verifieerbare stukken heeft overgelegd waaruit blijkt hoe zij in de periode voorafgaande aan die aanvragen in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Ook de door het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom gevraagde gegevens over een auto die op naam van de rechtzoekende heeft gestaan en de door haar ontvangen giften zijn niet overgelegd. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het aan de rechtzoekende zelf kan worden overgelaten om toe te lichten hoe zij in de periode voorafgaande aan haar aanvragen in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien en daartoe (de door het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom opgevraagde) stukken toe te zenden. Ook kan het aan de rechtzoekende zelf worden overgelaten om, eventueel na het inwinnen van inlichtingen bij bijvoorbeeld het Juridisch Loket, in bezwaar naar voren te brengen waarom niet alle stukken nodig zijn dan wel deze stukken niet (tijdig) verstrekt konden worden. Van de rechtzoekende werd, anders dan [appellant] betoogt, geen juridische duiding gevraagd, zoals de rechtbank terecht geoordeeld heeft. Het betoog van [appellant] dat de raad in een soortgelijke zaak wel een toevoeging heeft verleend, wordt evenmin gevolgd. Anders dan de zaken waarvoor de toevoegingen met kenmerk 3KD1334 en 3KD1372 verleend zijn, stond in die zaak het middelenbegrip als neergelegd in artikel 31 van de PW centraal en was de vraag aan de orde of de rechtzoekende de beschikking had over een bepaalde bankrekening.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad de vergoeding die op basis van de toevoeging met kenmerk 3KD1334 is verleend, en die is vastgesteld in samenhang met een eerder afgegeven toevoeging met kenmerk 3KD1372, terecht ingetrokken.
5. Het betoog faalt. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan een bespreking van hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021
854.
BIJLAGE Wettelijk kader
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 12
"[…]
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…]
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
[…]."
Artikel 28
"1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
[…]
c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden.
[…]."
De raad voert bij de toepassing van de Wrb beleid, onder meer neergelegd in de Werkinstructie "C010 wet werk en bijstand (Participatiewet)". Hierin staat het volgende:
"Zelfredzaamheid
a. aan te voeren gronden van feitelijke aard in bezwaarprocedure
Als uit de toevoegaanvraag blijkt dat de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (voorheen Wet werk en bijstand) is afgewezen, buiten behandeling is gesteld of geschorst omdat rechtzoekende niet de gevraagde stukken/informatie heeft verstrekt, dan wijs je de toevoegaanvraag voor het bezwaar af met tekstcode 130 (zelfredzaamheid). […]. Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer kun je een toevoeging verstrekken. Bijvoorbeeld als het gaat om een interpretatie van begrippen in de wetgeving en rechtspraak, zoals het al dan niet terechte huisbezoek of mogelijke samenwoning.
[…]."