ECLI:NL:RVS:2021:463
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 november 2020 de aanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 1 maart 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist en om opvang en verstrekkingen te ontvangen.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 maart 2021 het verzoek om voorlopige voorziening beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank zou worden vernietigd. De belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling werden in overweging genomen, maar de voorzieningenrechter besloot geen voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd afgewezen en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.I. Schipper, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 3 maart 2021.