202002498/1/A3.
Datum uitspraak: 3 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2020 in zaak nr. 19/91 in het geding tussen:
[appellant]
en
Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna:
de SUWR).
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2018 heeft de SUWR een urgentieverklaring aan [appellant] verleend.
Bij besluit van 5 november 2018 heeft de SUWR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SUWR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Sculic, advocaat te Rotterdam, en de SUWR, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 23 mei 2018 een urgentieverklaring aangevraagd bij de SUWR in verband met fysieke en psychische klachten. [appellant] woont momenteel in een flatwoning op de tweede verdieping, zonder lift. Vanwege zijn klachten wil [appellant] in aanmerking komen voor een gelijkvloerse woning bereikbaar per lift of een woning op de begane grond.
2. De SUWR, een bestuursorgaan zoals bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (vergelijk uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4940), heeft de GGD verzocht om een medisch advies. De GGD-arts heeft op 27 juni 2018 geadviseerd dat sprake is van een urgente situatie, waarbij het gebruik van de huidige woonruimte op medische gronden niet meer mogelijk is. Het geadviseerde woningtype is een flatwoning op maximaal de tweede etage, bereikbaar met lift. In het advies wordt geen noodzaak gezien voor uitsluitend een benedenwoning. Een woning op de eerste verdieping heeft volgens de GGD-arts een voorkeur boven de tweede verdieping. De SUWR heeft op 6 juli 2018 de urgentieverklaring verleend op basis van de urgentiegrond ‘medische noodzaak’. Het zoekprofiel is vastgesteld op een gelijkvloerse flatwoning met lift, op maximaal de tweede verdieping. Met dit zoekprofiel kan [appellant] ook reageren op woningen die op de begane grond zijn gelegen. [appellant] heeft tegen het vastgestelde zoekprofiel bezwaar gemaakt omdat een flatwoning met lift voor hem niet passend is, gelet op zijn suïcidale klachten en hoogtevrees. Het bezwaar is door de SUWR ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat het advies van de GGD op inzichtelijke wijze is opgesteld. De stelling van [appellant] dat uit de door hem overgelegde verklaringen van zijn behandelend psychiater en psycholoog blijkt dat hij recht heeft op een benedenwoning biedt volgens de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het advies partijdig, subjectief, dan wel niet inzichtelijk is opgesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd te twijfelen aan het advies. De SUWR mocht het advies van de GGD daarom aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat zijn psychische klachten, met name zijn hoogtevrees en het gevaar voor suïcide, onvoldoende zijn meegewogen. Het medisch advies is op dat punt niet op inzichtelijke wijze vastgesteld. Omdat het advies ten onrechte ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, is in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, aldus [appellant].
Wettelijk kader
4. Artikel 3.2, eerste lid, van Bijlage I, bij de Verordening Woonruimte bemiddeling regio Rotterdam 2015, luidt:
‘De urgentieverklaring bevat een zoekprofiel voor woonruimte.’
[…]
Artikel 3.3, eerste lid, luidt:
‘In het zoekprofiel wordt het woonruimtetype opgenomen dat nodig is voor de oplossing van het huisvestingsprobleem.’
[…]
Artikel 5.1, luidt:
‘Medische noodzaak
De in de titel van dit artikel bedoelde urgentiegrond doet zich voor als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden:
a. bewoont thans rechtmatig zelfstandige woonruimte; en,
b. heeft medische problemen, welke tot gevolg hebben dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.’
Beoordeling hoger beroep
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, (onder meer in de uitspraak van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1437), mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. 5.1. Het advies van de GGD-arts is gebaseerd op de door [appellant] ingebrachte medische informatie, het spreekuur van 26 juni 2018, een anamnese, gericht lichamelijk onderzoek, en een oriënterend psychologisch onderzoek. De problematiek is geobjectiveerd door gerichte vragen en observatie. Volgens het advies is [appellant] bekend met psychische en lichamelijke aandoeningen. [appellant] krijgt specialistische behandeling om de symptomen te verlichten. De aandoeningen versterken elkaar negatief, waardoor een vicieuze cirkel is ontstaan en behandeling in het afgelopen jaar niet tot een wezenlijke verbetering heeft geleid. Om het stagnerende herstel te doorbreken adviseert de GGD-arts op korte termijn verhuizing naar een andere woning, zonder trappen. Daarbij ziet de GGD-arts geen noodzaak voor een benedenwoning. Hiertoe overweegt de GGD-arts dat [appellant] twaalf jaar op de tweede verdieping woont, waardoor geen sprake is van structurele hoogtevrees. Daarnaast leidt een benedenwoning door langslopende mensen volgens de GGD-arts tot extra omgevingsprikkels en kan de directe bereikbaarheid gevoelens van onveiligheid versterken. Het gevaar dat [appellant] zichzelf iets aandoet is volgens het advies beperkt, omdat uit de geleverde medische informatie blijkt dat hij een aandoening heeft die matig ernstig is. Als hier een gevaar voor zou ontstaan, is volgens het advies crisiszorg of opname nodig, omdat het gevaar niet alleen door hoogte kan ontstaan maar ook uit andere omstandigheden kan voortvloeien.
5.2. Zoals volgt uit het onder 5 omschreven toetsingskader, mag het bestuursorgaan in beginsel op het advies van een deskundige afgaan. Reden hiervoor is dat een deskundige de - in dit geval medische - kennis heeft om onderliggende stukken en andere informatie te beoordelen. Er bestaat in dit geval geen aanleiding aan te nemen dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De GGD-arts heeft een gesprek met [appellant] gevoerd en er heeft een anamnese plaatsgevonden. De GGD-arts heeft de door [appellant] aangeleverde informatie geraadpleegd. Tot slot is lichamelijk en psychologisch onderzoek verricht. [appellant] is op de hoogte gesteld van de inhoud van het advies en heeft verklaard zich te verenigen met de strekking van het advies.
5.3. Voor het oordeel dat in het advies onvoldoende aandacht is besteed aan de psychische klachten van [appellant] ziet de Afdeling geen aanleiding. Het advies is weliswaar summier in de motivering waarom een benedenwoning door langslopende mensen tot extra omgevingsprikkels en gevoelens van onveiligheid leidt, maar dat neemt niet weg dat de overwegingen in het GGD-advies over de mate waarin [appellant] een gevaar voor zichzelf vormt, zijn te volgen. De Afdeling ziet geen reden waarom het vastgestelde woonprofiel in dit advies, niet zou aansluiten bij deze laatstgenoemde overwegingen. [appellant] heeft voorts geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die aanleiding geven aan de juistheid van deze overwegingen alsnog te twijfelen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de SUWR het besluit op het advies van de GGD-arts mocht baseren.
5.4. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2021
176-973.