ECLI:NL:RVS:2021:42

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
201903907/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De aanvraag was afgewezen op 6 april 2018, omdat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. [appellant] woont sinds 9 mei 2016 in een benedenwoning in Utrecht en heeft deze woning aanvaard op basis van een eerder toegekende urgentieverklaring. Hij is onder behandeling bij Altrecht voor ernstige psychische klachten en heeft in 2017 opnieuw een urgentieverklaring aangevraagd vanwege overlast van buren, die zijn klachten verergerden.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat het college de afwijzing niet voldoende heeft onderbouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het indicatieadvies van A-REA, dat aan de afwijzing ten grondslag lag, niet voldoende inzichtelijk maakte waarom [appellant] niet in een medisch onhoudbare woonsituatie verkeert. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht worden genomen.

De Raad van State heeft ook bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts bij hen beroep kan worden ingesteld, en heeft het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201903907/1/A3.
Datum uitspraak: 13 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2019 in zaak nr. 18/4703 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2018 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 3 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A. van Seumeren, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. van Beveren, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De relevante bepalingen van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015 (hierna: de Huisvestingsverordening) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2.    Sinds 9 mei 2016 woont [appellant] in de benedenwoning aan de [locatie] in Utrecht. Daarvoor woonde hij in een appartement op de achtste etage. Hij heeft de benedenwoning gevonden en aanvaard nadat hij op grond van een medisch advies in aanmerking was gekomen voor een urgentieverklaring. Bij die verklaring was een benedenwoning als zoekprofiel toegekend. [appellant] is bij Altrecht, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, onder behandeling wegens ernstige psychische klachten.
Op 22 december 2017 heeft [appellant] een nieuwe aanvraag gedaan om een urgentieverklaring. Hij stelt dat hij in zijn woning ernstige overlast ervaart van zijn buren. Er is geluidoverlast door het gebruik van de brandtrap naast zijn woning en geluidoverlast van zijn bovenburen. Ook is er stankoverlast door de geur van cannabis en sigarettenrook en van gemeenschappelijke vuilniscontainers. Door de overlast zijn de klachten verergerd. Hij ervaart veel stress waardoor hij zijn dagelijkse bezigheden bijna niet meer kan uitvoeren. In zijn woning kan hij geen rust vinden, aldus [appellant].
Bij het besluit van 6 april 2018 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat hij niet aan de voorwaarden van artikel 2.5.1 van de Huisvestingsverordening voor een urgentieverklaring voldoet. Aan dit besluit heeft het college het indicatieadvies van het arbo- en reïntegratiebedrijf A-REA van 5 april 2018 ten grondslag gelegd. Daarin heeft de arts die een medisch onderzoek naar [appellant] heeft verricht, geconcludeerd dat hij thans niet in een medische noodsituatie verkeert waarvoor verhuizing op korte termijn noodzakelijk is. Volgens het college is een nieuwe woning niet de oplossing voor zijn problemen. Verder heeft het college geen aanleiding gezien om een urgentieverklaring te verlenen op grond van de hardheidsclausule van artikel 5.1 van de Huisvestingsverordening. Bij het besluit van 30 oktober 2018 heeft het college de afwijzing gehandhaafd. [appellant] kan zich daarmee niet verenigen.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte in zijn stelling is gevolgd dat hij niet in een medisch onhoudbare woonsituatie verkeert. Zijn sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft in brieven van 19 februari 2018 en 6 maart 2018 aan Het Vierde Huis de aard van zijn klachten, die het gevolg zijn van schizofrenie, depressie en ernstige ptss, vermeld. Op grond van zijn klachten is hij in 2016 in aanmerking gekomen voor een urgentieverklaring. Daarnaast heeft zijn casemanager van Altrecht in een brief van 8 januari 2019 vermeld dat zijn huidige medische situatie door zijn woonsituatie wordt veroorzaakt en in stand gehouden. Verder heeft zijn psychiater in een brief van 12 november 2019 vermeld dat [appellant] te kennen heeft gegeven dat zijn woonsituatie onhoudbaar is en dat een nieuwe woning de enige oplossing is. Medicatie en therapieën hebben volgens [appellant] geen soelaas geboden. Voorts heeft de verhuurder volgens [appellant] vastgesteld dat hij geluidoverlast ondervindt en zijn er maatregelen getroffen maar hebben die niet geleid tot vermindering van de overlast, aldus [appellant].
Beoordeling door de Afdeling
3.1.    In artikel 2.5.1, derde lid, onder b, van de Huisvestingsverordening is bepaald dat urgentie wordt verleend bij een medische indicatie.
Een medische indicatie kan worden verkregen indien een ingezetene van de gemeente in een om medische redenen, fysiek of psychisch, onhoudbare woonsituatie verkeert. Op 5 april 2018 heeft een arts van A-REA een indicatieadvies uitgebracht vanwege de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring. Voor het advies is een spreekuuronderzoek gehouden, waarbij de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van [appellant] aanwezig was. Ook heeft de arts van A-REA de brieven van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van 19 februari 2018 en 6 maart 2018 in aanmerking genomen alsmede het indicatieadvies van 13 januari 2016 op grond waarvan eerder een urgentieverklaring is toegekend. In het indicatieadvies van 5 april 2018 staat dat de klachten van [appellant] zijn verergerd en dat hij een relatie ziet tussen zijn klachten en de overlast door zijn buren. Volgens de A-REA arts zijn de huidige klachten niet puur en alleen aan de woonsituatie gerelateerd. De verpleegkundige van [appellant] is geadviseerd nogmaals te overwegen medicamenteuze behandeling te starten om de ziektelast te verminderen. Verder zou een buurtteam gevraagd kunnen worden een rol te spelen bij het oplossen van de problemen over zijn woonsituatie. [appellant] verkeert thans niet in een medisch onhoudbare woonsituatie waarvoor verhuizing op korte termijn noodzakelijk is, aldus het indicatieadvies van 5 april 2018. [appellant] heeft het indicatieadvies bestreden, maar het college is van mening dat dit advies kan worden gevolgd. In de brief van 6 maart 2018 van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige staat dat [appellant] lang heeft gewerkt aan zijn herstel en revalidatie om zelfstandig te wonen. Het wonen in zijn huidige woning is een lijdensweg voor hem. De overlast zorgt voor stress en overprikkeling en kan ertoe leiden dat hij kan decompenseren en weer opgenomen moet worden, aldus de brief. Uit het indicatieadvies volgt weliswaar dat die brief in aanmerking is genomen, maar niet waarom [appellant] desondanks niet in een om medische redenen onhoudbare woonsituatie verkeert. Zonder nadere toelichting op dit punt is niet inzichtelijk waarom er geen medische indicatie is voor urgentie. Dat de problematiek van [appellant] niet uitsluitend verband houdt met zijn woonsituatie laat onverlet dat zijn bestaande woonsituatie belangrijke invloed kan hebben op zijn gezondheid. Voorts is niet inzichtelijk welke conclusies zijn te trekken indien de voorgestelde oplossingen in het indicatieadvies, te weten een medicamenteuze behandeling en maatregelen om de overlast terug te dringen, tekortschieten. Gelet hierop heeft het college het indicatieadvies niet aan de weigering van de urgentieverklaring ten grondslag mogen leggen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Slotsom
4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2018 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling geeft het college mee om alvorens een nieuw besluit te nemen de A-REA arts om een nieuw advies te vragen waarbij met inachtneming van overwegingen 3 en 3.1 alle gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2019 in zaak nr. 18/4703;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 30 oktober 2018;
V.    bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht te nemen nieuwe besluit op het bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.165,41 (zegge: tweeduizend honderdvijfenzestig euro en eenenveertig cent), waarvan € 2.136,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021
629.
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015
Artikel 2.5.1 Urgent woningzoekenden
1. Voor het verlenen van een huisvestingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een woningzoekende urgent verklaren, waarbij de volgende voorwaarden alle van toepassing zijn:
a. de woningzoekende is ingezetene en
b. de woningzoekende beschikt over zelfstandige woonruimte in de woningmarktregio en
c. er is sprake van een bijzondere persoonlijke noodsituatie en
d. de noodsituatie is ontstaan buiten eigen schuld en was door de woningzoekende niet te voorzien en
e. de woningzoekende kan aantonen eerst zelf naar een oplossing te hebben gezocht en
f. een verhuizing binnen zes maanden is noodzakelijk en
g. de woningzoekende is aantoonbaar niet in staat om zelf binnen zes maanden voor passende huisvesting te zorgen en
h. het inkomen is niet hoger dan het in artikel 2.2.3 lid 3 opgenomen inkomen van het huishouden.
[…]
3.
a. Er zijn de volgende indicatiegronden voor urgentie:
[…]
B. Medische indicatie
[…]
b. Een urgentie wordt verleend onder de navolgende genoemde bepalingen:
[…]
B. Medische indicatie
1. Ingezetenen, die in een om medische redenen (fysiek/psychisch) onhoudbare woonsituatie verkeren en om die reden een indicatie voor andere woonruimte hebben ontvangen, kunnen in aanmerking komen voor urgentie. Datzelfde geldt voor ingezetenen die te maken hebben met een als gevolg van de woonsituatie zeer progressief ziektebeeld.
[…].
Artikel 2.5.2 Aanvraag en besluitvorming tot urgentie
1.
[…]
c. Bij een aanvraag om toekenning van de urgentie kunnen burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een door hen aan te wijzen adviseur.
[…]
Artikel 5.1 Hardheidsclausule
1a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.