ECLI:NL:RVS:2021:40

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
202001852/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningurgentie door college van burgemeester en wethouders van Hilversum

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor woningurgentie door het college van burgemeester en wethouders van Hilversum. [Appellant] heeft op 15 januari 2019 een aanvraag ingediend, waarbij hij aangaf in een dak- en nachtopvang voor daklozen te verblijven en lichamelijke klachten te hebben als gevolg van een auto-ongeluk. Het college heeft op 27 februari 2019 de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar het advies van het Regionaal Urgentiebureau, dat stelde dat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden voor woningurgentie. Het advies concludeerde dat zijn tijdelijke verblijf in de noodopvang geen zeer ernstige noodsituatie vormde en dat zijn klachten niet voortkwamen uit dat verblijf.

Na de afwijzing heeft [appellant] bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 19 september 2019. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 29 januari 2020 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 21 december 2020 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische klachten niet goed waren ingeschat en dat hij hinder ondervond van geluidsoverlast van zijn buren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat [appellant] niet in een zeer ernstige noodsituatie verkeert die een verhuizing binnen drie maanden noodzakelijk maakt. De Afdeling oordeelde dat de klachten van [appellant] voornamelijk voortkomen uit hinder van buren en dat deze omstandigheden niet de vereiste zeer ernstige noodsituatie opleveren voor toekenning van urgentie. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening voor urgentie. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

202001852/1/A3.
Datum uitspraak: 13 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Naarden, gemeente Gooise Meren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2020 in zaak nr. 19/4048 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2019 heeft het college de aanvraag van [appellant] om woningurgentie afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 29 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2020, waar het college, vertegenwoordigd door R.W. van Manen, is verschenen. [appellant], bijgestaan door mr. L.A.M. van der Geld, advocaat te Groningen, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 15 januari 2019 heeft [appellant] een aanvraag gedaan om woningurgentie. Op het aanvraagformulier heeft hij vermeld dat hij in een dak- en nachtopvang voor daklozen verblijft. Hij heeft lichamelijke klachten als gevolg van een auto-ongeluk.
Bij het besluit van 27 februari 2019 heeft het college de aanvraag afgewezen onder overneming van het advies van het Regionaal Urgentiebureau. In het advies staat dat [appellant] niet aan de voorwaarden voor woningurgentie voldoet. Het tijdelijk verblijf in de noodopvang vormt niet een zeer ernstige noodsituatie. Zijn lichamelijke klachten komen niet voort uit dat verblijf. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Op 19 april 2019 is [appellant] verhuisd naar een woning in Naarden. [appellant] heeft zijn bezwaar gehandhaafd, omdat hij vindt dat zijn nieuwe woning niet geschikt voor hem is. De woning is te klein om bezoek van familie te ontvangen. Hij heeft minder sociale contacten, omdat zijn sociale kring zich in Hilversum bevindt en de reisafstand tot Hilversum te groot is. Ook volgt hij wekelijkse therapie in Hilversum.
Bij het besluit van 19 september 2019 heeft het college de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd onder overneming van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie van 3 juli 2019. In het advies is vermeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een zeer ernstige noodsituatie verkeert die rechtstreeks voortkomt uit zijn woonsituatie en die binnen drie maanden opgelost moet worden. [appellant] voldoet niet aan de criteria van artikel 3.3 van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening) voor toekenning van urgentie.
Hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte in zijn standpunt is gevolgd dat hij niet in een zeer ernstige noodsituatie verkeert. Daartoe voert hij aan dat zijn medische klachten zijn onderschat. Hij kan licht- en geluidprikkels niet verdragen en in zijn woning ondervindt hij veel geluidoverlast van voornamelijk de buren. Hij slaapt nauwelijks en overdag kan hij niet goed functioneren. Daarom is er een noodzaak om binnen drie maanden te verhuizen. Ook is de rechtbank het college ten onrechte in zijn standpunt gevolgd dat het de hardheidsclausule van artikel 4.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening niet heeft hoeven toepassen, aldus [appellant].
Wettelijk kader
2.1.    Artikel 3.1, tweede lid, van de Huisvestingsverordening luidt: "Burgemeester en wethouders kennen voor de in artikel 2.1 lid 1. aangewezen woonruimte urgentie toe aan woningzoekenden die een urgentie aanvragen op basis van deze verordening en voldoen aan:
a. de criteria voor de verlening van een huisvestingsvergunning uit artikel 2.6 met uitzondering van het criterium over de rangorde en;
b. de randvoorwaarden uit artikel 3.2 en;
c. één of meer van de criteria van artikel 3.3 en de daarbij gestelde voorwaarden;
d. burgemeester en wethouders wijzen de aanvraag af als niet wordt voldaan aan één of meer voorwaarden uit artikel 3.1 lid 2. sub a. tot en met c."
Artikel 3.3 luidt: "Voor de toekenning van urgentie moet er sprake zijn van een zeer ernstige noodsituatie van aanvrager zelf of een lid van zijn/haar huishouden dat meeverhuist, die rechtstreeks het gevolg is van de woonsituatie en maakt dat er snel - binnen drie maanden - een oplossing moet komen ter voorkoming van ernstige schade aan het welzijn of het lid van zijn/haar huishouden dat meeverhuist. Er is (alleen) sprake van de bedoelde noodsituatie op basis van de navolgende criteria. De aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden van één of meer van deze criteria:
[…]."
Artikel 4.2, tweede lid, luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels voor urgentie indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot niet gerechtvaardigde hardheid."
Beoordeling door de Afdeling
2.2.    De rechtbank is het college terecht in zijn standpunt gevolgd dat [appellant] niet in een zeer ernstige noodsituatie verkeert die rechtstreeks het gevolg is van zijn woonsituatie en die maakt dat een verhuizing binnen drie maanden nodig is ter voorkoming van ernstige schade. In een door [appellant] overgelegde brief van zijn revalidatiearts van 4 januari 2019 worden zijn klachten beschreven. Zo kan hij slecht tegen drukte en kan hij weinig prikkels verwerken. Uit deze brief volgt niet dat [appellant] in een zeer ernstige noodsituatie verkeert. Bovendien zegt die verklaring, die is opgesteld voordat [appellant] naar de woning in Naarden is verhuisd, niets over de gestelde relatie tussen de ernst van zijn klachten en zijn huidige woonsituatie. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] desgevraagd toegelicht dat hij hinder ondervindt van leefgeluiden van zijn buren, zoals het open en dichtgaan van deuren. Hij heeft toegelicht dat dat te maken heeft met het feit dat hij ADD  (Attention Deficit Disorder) heeft en met zijn medische toestand na het ongeluk. Hierdoor is hij zeer gevoelig voor geluid. [appellant] vindt zijn woning ook te klein; hij kan geen familie uit het buitenland overvragen en bovendien woont hij in Naarden ver van zijn sociale contacten in Hilversum. Hoezeer de Afdeling op zichzelf genomen begrip heeft voor de wens van [appellant] om, gezien zijn omstandigheden, een rustigere woning te vinden, leveren deze omstandigheden niet de zeer ernstige noodsituatie op die vereist is om urgentie toe te kennen. Hierbij is van belang dat in de toelichting op artikel 3.3 van de Huisvestingsverordening is vermeld dat er diverse klachten of problemen kunnen zijn die duidelijk een verband hebben met de woonsituatie, zonder dat er sprake hoeft te zijn van een noodsituatie. Een verandering in de woonsituatie zal in deze gevallen in het algemeen leiden tot vermindering van de klachten. Volgens de toelichting zijn deze problemen toch van een andere orde, omdat hulp op wat langere termijn, langer dan drie maanden, geboden kan worden. In de toelichting wordt als voorbeeld van een situatie waarin de praktijk heeft uitgewezen dat toekenning van urgentie niet gerechtvaardigd is, omdat geen sprake is van een zeer ernstige noodsituatie, burenruzie of hinder van buren genoemd. Gelet op de toelichting en nu de klachten van [appellant] voornamelijk worden veroorzaakt door hinder van buren kan er ook om die reden geen sprake zijn van een zeer ernstige noodsituatie. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet aan de voorwaarden van artikel 3.1 van de Huisvestingsverordening voor toekenning van urgentie voldoet.
2.3.    Het college stelt dat de hardheidsclausule van artikel 4.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening terughoudend wordt toegepast. Volgens het college wordt de hardheidsclausule alleen toegepast in zeer incidentele noodsituaties, zoals levensbedreigende situaties of situaties die daarmee te vergelijken zijn. De Afdeling acht dit niet onredelijk. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in een dergelijke noodsituatie bevindt. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college de hardheidsclausule niet heeft hoeven toe te passen.
2.4.    Het betoog faalt.
Slotsom
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.1.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021
629.