ECLI:NL:RVS:2021:340
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 19 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had eerder, op 1 december 2020, een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag had op 29 december 2020 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling afgewogen. Hij oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet inhoudt dat de staatssecretaris de gevraagde vergunning moet verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen heeft. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, en dat de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling moest vergoeden. De kosten werden vastgesteld op € 534,00, te betalen voor rechtsbijstand verleend door een derde.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen in asielprocedures en de rol van de voorzieningenrechter in het waarborgen van rechtsbescherming voor vreemdelingen. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 19 februari 2021.