ECLI:NL:RVS:2021:3043

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
202106296/1/V3 en 202106296/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 augustus 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 30 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, waarin werd vastgesteld dat Marokko feitelijk het gezag uitoefent in de Westelijke Sahara. De staatssecretaris kon daarom terecht aannemen dat personen uit dat gebied over de Marokkaanse nationaliteit beschikken, ook al hebben zij geen Marokkaans paspoort.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door de voorzieningenrechter D.A. Verburg, in aanwezigheid van griffier M.E. van Laar.

Uitspraak

202106296/1/V3 en 202106296/2/V3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2021 in zaak nr. NL21.12918 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, advocaat te Lemmer, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank wijst in haar uitspraak namelijk terecht op de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2157. Hierin is overwogen dat Marokko feitelijk het gezag uitoefent in de Westelijke Sahara en dat de staatssecretaris dus terecht aanneemt dat personen die afkomstig zijn uit dat gebied op grond van de Marokkaanse wetgeving over de Marokkaanse nationaliteit beschikken. Ook in die zaak ging het om iemand die geen Marokkaans paspoort heeft en niet om de Marokkaanse nationaliteit heeft gevraagd.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Van Laar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021
644