ECLI:NL:RVS:2021:2966

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
202101147/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 februari 2021 een eerdere afwijzing van een aanvraag door een vreemdeling om afgifte van een document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, heeft vernietigd. De staatssecretaris had de aanvraag op 30 augustus 2019 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 17 februari 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.A. Besselsen, diende een schriftelijke uiteenzetting in en maakte ook gebruik van het incidenteel hoger beroep. De staatssecretaris verklaarde op 1 maart 2021 het bezwaar opnieuw ongegrond, waarop de vreemdeling beroepsgronden indiende. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden, omdat de ingediende stukken geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de proceskosten moest vergoeden. De vreemdeling had in bezwaar en beroep verschillende bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van haar relatie, maar de staatssecretaris oordeelde dat deze onvoldoende bewijswaarde hadden. De Raad van State volgde deze redenering en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, evenals het hoger beroep van de staatssecretaris.

Uitspraak

202101147/1/V1.
Datum uitspraak: 23 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.       [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 3 februari 2021 in zaak nr. 20/2160 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.A. Besselsen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij besluit van 1 maart 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft daartegen beroepsgronden ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift en het incidenteel hoger beroep geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Het beroep van de vreemdeling tegen het nieuw genomen besluit
3.       De Afdeling beoordeelt nu het beroep tegen het besluit van 1 maart 2021 (artikel 6:19, eerste lid, samen met artikel 6:24 van de Awb).
4.       De vreemdeling voert tevergeefs aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de algemene indicatoren voor het bestaan van een schijnrelatie, in samenhang bezien, een onderzoek naar haar relatie rechtvaardigden en dat het onderzoek niet vooringenomen is geweest. Uit de ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep met dezelfde inhoud volgt immers dat haar betoog op dit punt faalt.
5.       De vreemdeling voert verder aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de rechtbank zijn standpunt over de tegenstrijdige verklaringen in het besluit van 17 februari 2020 heeft bevestigd. Immers, de rechtbank heeft overwogen dat aan de door de staatssecretaris geconstateerde tegenstrijdige verklaringen een zeer beperkte betekenis toekomt en slechts twee tegenstrijdige verklaringen de conclusie van een schijnrelatie ondersteunen, aldus de vreemdeling. Verder voert zij aan dat uit de door haar in bezwaar en beroep overgelegde bewijsstukken, in samenhang bezien, wel volgt dat zij een serieuze en duurzame relatie heeft met referent. De staatssecretaris heeft volgens haar onvoldoende rekening gehouden met het oordeel van de rechtbank dat aan die bewijsstukken meer dan geringe bewijswaarde toekomt.
5.1.    De vreemdeling heeft haar gestelde relatie in bezwaar en beroep onderbouwd met de volgende stukken: foto's, verklaringen van pleegouders, vrienden, familie, buren en collega’s over de relatie, een overzicht van whatsappgesprekken tussen de vreemdeling en referent, een afschrift van een gezamenlijke bankrekening, een arbeidsovereenkomst van referent, stukken van een verloskundige van 26 oktober en 25 november 2020 dat de vreemdeling zwanger is en op 13 juni 2021 uitgerekend, mailwisselingen van 4 maart en 5 maart 2020 over het maken van een afspraak voor het bezichtigen van een huurwoning, een bevestigingsmail van 1 oktober 2018 aan de vreemdeling van een afspraak met de gemeente Amsterdam voor aankondiging op 19 oktober 2018 van huwelijk of partnerschap, een afspraak van referent met de burgerlijke stand van de gemeente voor 3 december 2020 en een aantal foto's, naar eigen zeggen van een officieel familiemoment in verband met het huwelijksaanzoek van referent.
Op 12 augustus 2019 zijn de vreemdeling en referent door de staatssecretaris gehoord.
5.2.    Anders dan de vreemdeling aanvoert, heeft de rechtbank onbetwist overwogen dat de vreemdeling en referent tijdens het gehoor op 12 augustus 2019 over vier aspecten tegenstrijdig hebben verklaard, namelijk over de tijd dat referent in Almere woonde, de kennismaking tussen referent en de pleegouders van de vreemdeling, de reis van referent naar Amerika en een bruiloft van een vriendin waar de vreemdeling en referent beiden aanwezig waren. De rechtbank heeft eveneens onbetwist overwogen dat aan de schriftelijke verklaring die de vreemdeling en referent bij brief van 25 oktober 2019 hebben overgelegd als reactie op de geconstateerde tegenstrijdigheden beperkte waarde toekomt, omdat zij de verklaring in overleg en op het verslag van de hoorzitting hebben kunnen afstemmen.
In het licht van deze overwegingen heeft de staatssecretaris nu deugdelijk gemotiveerd dat aan de in bezwaar en beroep overgelegde stukken, ook in hun onderlinge samenhang bezien, slechts een zodanig beperkte bewijswaarde toekomt, dat dit de door voormelde tegenstrijdige verklaringen opgeroepen twijfel niet wegneemt.
5.3.    De staatssecretaris heeft zich in dit verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de foto's en het overzicht van de whatsappgesprekken geen onderbouwing vormen voor een serieuze aard van de relatie. Immers, de omstandigheid dat de vreemdeling en referent samen op foto's staan maakt op zich niet aannemelijk dat sprake is van een duurzame relatie. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte bij zijn beoordeling betrokken dat het overzicht van whatsappgesprekken voor een groot deel bestaat uit niet-uitgewerkte spraakberichten, filmpjes en oproepen waarvan de inhoud onduidelijk is en dat de zichtbare inhoud onvoldoende is om eerdergenoemde tegenstrijdigheden weg te nemen. De staatssecretaris heeft zich met betrekking tot de verklaringen van de pleegouders, vrienden, familie, buren en collega's niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze verklaringen summier en niet gedetailleerd zijn en niets zeggen over de aard van de relatie en het ontstaan ervan. Voorts heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet heeft onderbouwd dat de afspraak tot aankondiging van huwelijk of partnerschap tot iets concreets heeft geleid. Hij heeft hierbij terecht opgemerkt dat de vreemdeling zelfs niet heeft onderbouwd dat zij op de afspraak is verschenen. Met betrekking tot de afspraak voor het bezichtigen van een huurwoning heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat hieruit niet kan worden afgeleid dat tussen de vreemdeling en referent een serieuze relatie bestaat. Zij kunnen immers ook als huisgenoten naar een woning op zoek zijn. Verder heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaring van de verloskundige dat de vreemdeling zwanger is, niet kan worden afgeleid dat tussen de vreemdeling en referent een duurzame relatie bestaat. De staatssecretaris heeft zich ten slotte terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat referent staat vermeld op het afsprakenkaartje met de verloskundige, onvoldoende zekerheid geeft over het daadwerkelijke vaderschap van referent.
De beroepsgrond faalt.
6.       Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond;
II.       verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.      bevestigt de aangevallen uitspraak;
IV.     verklaart het beroep tegen het besluit van 1 maart 2021, V-nummer […], ongegrond;
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021
488-954.