ECLI:NL:RVS:2021:2936

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
202004890/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in handhavingsverzoek

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen op 9 maart 2018 een verzoek van appellante om handhavend op te treden afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat op 31 juli 2019 door het college gegrond werd verklaard. Het college herroept het eerdere besluit en wijst het verzoek om handhaving gedeeltelijk af. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep ter behandeling naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft doorgezonden. De Afdeling heeft de zaak op 14 december 2021 behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was via een videoverbinding.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het beroep van appellante niet gericht is tegen een besluit dat onder de bevoegdheid van de Afdeling valt, zoals beschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is de rechtbank ten onrechte het beroep naar de Afdeling doorgezonden. De Afdeling verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en zendt het beroepschrift terug naar de rechtbank Noord-Nederland. Tevens wordt bepaald dat het griffierecht van € 178,00 aan appellante wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2021.

Uitspraak

202004890/1/R4.
Datum uitspraak: 22 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Muntendam, gemeente Midden-Groningen,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2018 heeft het college een verzoek van [appellante] om handhavend op te treden afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 9 maart 2018 herroepen, en het verzoek om handhaving, voor zover thans van belang, opnieuw gedeeltelijk afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij de rechtbank Noord-Nederland beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroepschrift van [appellante] met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ter behandeling naar de Afdeling doorgezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2021, waaraan het college, vertegenwoordigd door G.J. Schoorstra, via een videoverbinding heeft deelgenomen.
Overwegingen
1.       [appellante] heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen activiteiten op het perceel [locatie 1] te Muntendam. Op het perceel is een autohandelsbedrijf gevestigd genaamd [autohandelsbedrijf]. [appellante] woont op het naastgelegen perceel [locatie 2].
2.       Het beroep van [appellante] is gericht tegen het besluit van 31 juli 2019, voor zover het college daarin heeft besloten niet handhavend op te treden tegen het gebruik van het oostelijke deel van het perceel in strijd met het bestemmingsplan, tegen het ontbreken van een omgevingsvergunning voor de opslag van autowrakken en tegen vermeende overtredingen van bepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
3.       Artikel 8:6, eerste lid, van de Awb, luidt:
"Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift."
Artikel 2 van bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) bij de Awb luidt:
"Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. […]"
4.       De Afdeling stelt vast dat het beroep niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb en dat evenmin uit een ander wettelijk voorschrift volgt dat de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Gelet daarop heeft de rechtbank ten onrechte met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, het beroep van [appellante] naar de Afdeling doorgezonden.
5.       De Afdeling is onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Het beroepschrift wordt met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling naar de rechtbank Noord-Nederland teruggezonden.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
7.       Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021
929