ECLI:NL:RVS:2021:292

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
202004595/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting op medische gronden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling met de Sierra Leoonse nationaliteit tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 juli 2020 haar beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, vanwege haar gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 23 september 2019 afgewezen, met als argument dat er geen medische noodsituatie binnen drie maanden werd verwacht en dat de vreemdeling in staat was om te reizen. Dit besluit werd ondersteund door een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 16 september 2019.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het BMA-advies had gevolgd en dat de terugkeer van de vreemdeling naar Sierra Leone geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebracht. De vreemdeling ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.C.E. Hoftijzer. In het hoger beroep werd betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het BMA-advies begrijpelijk was en dat de conclusies daarvan juist waren. De vreemdeling stelde dat het BMA-advies niet voldoende inzicht gaf in de medische situatie en dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat er geen reisvereisten waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 12 december 2019 werd ook vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.602,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 februari 2021.

Uitspraak

202004595/1/V3.
Datum uitspraak: 12 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 juli 2020 in zaak nr. 19/9745 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 de Vw 2000 te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Zij heeft geen rechtmatig verblijf en kan daarom worden uitgezet. Zij heeft gevraagd haar uitzetting op te schorten vanwege haar gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen medische noodsituatie binnen drie maanden wordt verwacht en de vreemdeling in staat is om te reizen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 16 september 2019. Deze uitspraak gaat over de vraag of de redenering in het BMA-advies begrijpelijk is en of de conclusies daarop aansluiten.
2.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht het BMA-advies aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd en hieruit heeft afgeleid dat terugkeer van de vreemdeling naar het land van herkomst niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Dat in het advies ook staat dat een medische noodsituatie niet geheel kan worden uitgesloten, maakt volgens de rechtbank niet dat een medische noodsituatie moet worden aangenomen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de feitelijke uitzetting van de vreemdeling niet leidt tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Zij heeft daarbij van belang geacht dat het BMA heeft geconcludeerd dat de vreemdeling kan reizen en dat geen reisvereisten noodzakelijk zijn.
3.    De eerste grief is gericht tegen het onder 2. weergegeven oordeel. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zicht terecht heeft gebaseerd op het BMA-advies van 16 september 2019. De toelichting bij het antwoord over het ontstaan van een medische noodsituatie sluit niet aan bij de conclusie van het BMA. Bij het antwoord op de vraag of een medische noodsituatie verwacht wordt, merkt de BMA-arts op dat een medische noodsituatie niet geheel valt uit te sluiten, want "onder de gekenschetste ontwikkelingen is concreet suïcidaal handelen een uiterste, maar niet uit te sluiten mogelijkheid". Daarnaast is van belang dat uit het antwoord op de vraag over de te verwachten medische gevolgen bij het uitblijven van behandeling volgt dat gericht suïcidaal handelen verwacht kan worden. Het BMA heeft gelet hierop niet inzichtelijk gemaakt op grond waarvan het heeft vastgesteld dat zich geen medische noodsituatie zal voordoen.
3.1.    Verder klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen reisvereisten noodzakelijk zijn. Deze conclusie volgt namelijk niet logischerwijs uit de bijbehorende argumentatie van het BMA. In het advies staat: "Betrokkene kan op zich wel reizen, maar gelet op mijn antwoord op vraag 4 en het ongewis zijn van de behandelmogelijkheden in Sierra Leone raad ik een reis naar dat land af." De conclusie dat geen reisvereisten noodzakelijk zijn en de conclusie dat het BMA reizen naar Sierra Leone gelet op de gezondheidssituatie van de vreemdeling ontraadt, vallen niet met elkaar te rijmen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3.2.    Gelet op het voorgaande klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het BMA-advies van 16 september 2019 begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten. De staatssecretaris is dan ook ten onrechte uitgegaan van dat advies.
3.3.    De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 12 december 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 juli 2020 in zaak nr. 19/9745;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 12 december 2019, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.602,00 (zegge: zestienhonderdtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
De voorzitter is verhinderde de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2021
872.