ECLI:NL:RVS:2021:283

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
202005234/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen hoogheemraadschap inzake peilscheiding

Op 11 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend op een perceel naast de Vliet, had het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard verzocht om preventief handhavend op te treden tegen de ophoging van een peilscheiding op zijn gronden. Het hoogheemraadschap had eerder, op 20 augustus 2018, dit verzoek afgewezen. De verzoeker stelde dat de ophoging van 40 cm onomkeerbare gevolgen zou hebben, zoals inklinking van de bodem en verzakking van een nabijgelegen houten gebouw.

Tijdens de zitting op 8 februari 2021 werd het verzoek behandeld. De verzoeker en het hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door gemachtigden en een advocaat, waren via videoverbinding aanwezig. Het hoogheemraadschap stelde dat de ophoging uit een eenvoudig te verwijderen grondlaag bestond en dat er geen onomkeerbare gevolgen te verwachten waren voordat er uitspraak in de hoofdzaak zou worden gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de onomkeerbare gevolgen niet aannemelijk waren gemaakt. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

202005234/2/R1.
Datum uitspraak: 11 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2020 in zaak nr. 18/5375 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het hoogheemraadschap).
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2018 heeft het hoogheemraadschap het verzoek van [verzoeker] om preventief handhavend op te treden tegen het hoogheemraadschap vanwege het voornemen om van een peilscheiding op zijn gronden op te hogen zonder projectplan op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, afgewezen.
[verzoeker] heeft het hoogheemraadschap verzocht in te stemmen met een rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, overeenkomstig artikel 7.1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het hoogheemraadschap heeft ingestemd.
Bij uitspraak van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2021. [verzoeker] en het hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. E. Smits, advocaat te Rotterdam, hebben via een videoverbinding aan deze zitting deelgenomen.
Overwegingen
1.    [verzoeker] woont op het perceel [locatie] in [woonplaats]. Dit perceel ligt naast de Vliet. Het hoogheemraadschap wenst de peilscheiding ter plaatse met 40 cm op te hogen. Ter zitting heeft het hoogheemraadschap aangegeven dat het [verzoeker] op de hoogte heeft gesteld dat op 11 februari 2021 op het perceel een situatieopname wordt gemaakt en dat op 15 februari 2021 de werkzaamheden zullen beginnen.
2.    [verzoeker] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Hij stelt dat de ophoging onomkeerbare gevolgen heeft, omdat de ophoging inklinking van de bodem tot gevolg heeft, waardoor een houten gebouw in de nabijheid van de Vliet zal verzakken.
3.    Het hoogheemraadschap heeft gesteld dat het een belang heeft bij een spoedige uitvoering van de werkzaamheden, omdat zich in het verleden al enkele malen overstromingen hebben voorgedaan.
4.    Ter zitting heeft het hoogheemraadschap inzichtelijk gemaakt dat de ophoging bestaat uit het aanleggen van een grondlaag, die eenvoudig kan worden verwijderd. Volgens hem is het niet aannemelijk dat in de periode totdat er uitspraak is gedaan in de hoofdzaak de gronden onder en in de nabijheid van de peilscheiding zodanig inklinken dat er onomkeerbare gevolgen ontstaan voor de gebouwen van [verzoeker]. [verzoeker] heeft deze stelling niet gemotiveerd bestreden.
5.    Nu onomkeerbare gevolgen van het uitvoeren van de werkzaamheden op korte termijn niet aannemelijk zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek wegens het ontbreken van een spoedeisend belang af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2021
361.