ECLI:NL:RVS:2021:2828

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
202101046/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening zorg- en huurtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen en hoger beroep van appellant

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2021. De zaak betreft de herziening van de zorg- en huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2016 door de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 11 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagen herzien en vastgesteld op nihil, en een bedrag van € 4.940,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd. Dit besluit is gehandhaafd bij een later besluit op 6 april 2020, waartegen [appellant] bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzamelinkomen van [appellant] voor 2016 heeft vastgesteld op € 51.601,00, wat boven de inkomensgrenzen voor zorg- en huurtoeslag ligt. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de herziene vaststelling van de zorg- en huurtoeslag is uitgegaan van het juiste inkomen. Hij stelt dat er ten onrechte rekening is gehouden met inkomsten uit een wietplantage, waarover nog een procedure loopt bij het gerechtshof Den Haag.

De Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen het vastgestelde verzamelinkomen mocht volgen en dat de lopende procedure over de wietplantage geen bijzondere omstandigheid vormt die tot een ander oordeel zou moeten leiden. De wetgever heeft in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) voorzieningen getroffen voor situaties waarin het verzamelinkomen mogelijk op een lager bedrag wordt vastgesteld. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202101046/1/A2.
Datum uitspraak: 15 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2021 in zaak nr. 20/1911 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorg- en huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2016 herzien en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 4.940,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 6 april 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft over 2016 zorg- en huurtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 11 oktober 2019, gehandhaafd bij het besluit van 6 april 2020, de zorg- en huurtoeslag van [appellant] over 2016 herzien en vastgesteld op nihil naar aanleiding van gewijzigde gegevens over het inkomen van [appellant]. De inspecteur heeft het verzamelinkomen van [appellant] vastgesteld op € 51.601,00, waardoor zijn inkomen hoger is dan de inkomensgrenzen voor zorg- en huurtoeslag in 2016.
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de herziene vaststelling van de zorg- en huurtoeslag over 2016 is uitgegaan van het juiste inkomen. [appellant] voert aan dat bij de vaststelling van zijn inkomen ten onrechte inkomsten uit een wietplantage zijn betrokken en dat hierover nog een procedure bij het gerechtshof Den Haag loopt. Zolang nog niet in rechte vaststaat dat hij deze inkomsten heeft genoten is het niet opportuun om al de aanspraak op zorg- en huurtoeslag te herzien, aldus [appellant].
3.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen over 2016 € 51.601,00 bedraagt. De Belastingdienst/Toeslagen mocht dit door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen volgen, tot welke conclusie ook de rechtbank is gekomen. Dat nog een procedure loopt over de vraag of inkomsten uit een wietplantage terecht bij het inkomensgegeven zijn betrokken is geen bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot een ander oordeel. Daartoe is van belang dat de wetgever in artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) een voorziening heeft getroffen voor de situatie dat het verzamelinkomen mogelijk op een lager bedrag wordt vastgesteld naar aanleiding van de nog lopende procedure over het inkomensgegeven en [appellant], als gevolg daarvan, alsnog in aanmerking zou komen voor zorg- en huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen is in dat geval verplicht ambtshalve, dat wil zeggen zonder dat een aanvraag nodig is, een nieuw besluit te nemen. Indien daarvoor aanleiding bestaat, betaalt de dienst hierbij tevens rente uit. Verder kan de Belastingdienst/Toeslagen een belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt tegen een inkomensgegeven, zoals [appellant] heeft gedaan, met toepassing van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Awir op verzoek uitstel van betaling van de terugvordering verlenen.
Het betoog faalt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021
809
BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
[…]
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…]
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[…]
Artikel 20
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
[…]
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
[…]
c. verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
[…]
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
[…]