ECLI:NL:RVS:2021:2798
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag
Op 14 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 22 april 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en de geldigheidsduur van de bestaande verblijfsvergunning werd niet verlengd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 26 juni 2020 ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag verklaarde op 14 april 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van de Raad van State werd geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad van State heeft in zijn beslissing aangegeven dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 14 december 2021, en is daarmee definitief.