ECLI:NL:RVS:2021:2798

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
202103148/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag

Op 14 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 22 april 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en de geldigheidsduur van de bestaande verblijfsvergunning werd niet verlengd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 26 juni 2020 ongegrond verklaard.

De rechtbank Den Haag verklaarde op 14 april 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van de Raad van State werd geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State heeft in zijn beslissing aangegeven dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 14 december 2021, en is daarmee definitief.

Uitspraak

202103148/1/V1.
Datum uitspraak: 14 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 14 april 2021 in zaak nr. 20/5919 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen dan wel een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen en de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier niet verlengd.
Bij besluit van 26 juni 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Een zelfstandig oordeel in de uitspraak van de rechtbank is namelijk niet met een grief bestreden, terwijl dit oordeel de uitspraak van de rechtbank alleen kan dragen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021
827