ECLI:NL:RVS:2021:2794

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
202102067/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een vreemdeling afkomstig uit Soedan die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Deze aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 december 2020 afgewezen. De vreemdeling stelt dat hij in Soedan een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn politieke activiteiten in Nederland tegen de regering van Omar Al-Bashir. De vreemdeling heeft in hoger beroep geklaagd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de actuele situatie in Soedan. De vreemdeling wijst erop dat de staatssecretaris niet de meest recente informatie uit het ambtsbericht van maart 2021 heeft betrokken, waaruit blijkt dat de militaire leiders onder Al-Bashir nog steeds de macht uitoefenen in de transitieregering.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 juli 2021, waarbij de vreemdeling werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de risico's voor de vreemdeling bij terugkeer naar Soedan onvoldoende heeft onderzocht. De rechtbank heeft de uitspraak van 23 maart 2021 vernietigd en het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. De staatssecretaris moet nu opnieuw beslissen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de actuele situatie in Soedan en de resultaten van het onderzoek. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202102067/1/V2.
Datum uitspraak: 15 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 23 maart 2021 in zaak nr. NL20.21792 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 23 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdeling en de staatssecretaris zich nader uitgelaten.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met de zaken ECLI:NL:RVS:2021:2792 en ECLI:NL:RVS:2021:2793 ter zitting behandeld op 8 juli 2021, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C. Pool, advocaat te Arnhem, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.L. Schuitemaker en mr. F.S. Schoot, zijn verschenen.
Bij brief van 10 november 2021 heeft de vreemdeling verzocht om heropening van het onderzoek.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is afkomstig uit Soedan en heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Soedan een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege zijn in Nederland verrichte politieke activiteiten, gericht tegen de regering van Omar Al-Bashir (hierna: Al-Bashir). Deze regering is op 11 april 2019 na een staatsgreep door het Soedanese leger afgezet, waarna op 17 augustus 2019 een transitieregering in Soedan aan de macht is gekomen.
De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil. De vreemdeling is lid van de politiek-activistische platformen Sudanese Democratic Forum (SDF), en de Vereniging Darfur Union (VDU). Voor die laatstgenoemde organisatie was hij [functie], en is hij nu actief als [functie]. Namens beide organisaties heeft hij deelgenomen aan demonstraties in Nederland gericht tegen de regering van Al-Bashir. De vreemdeling is tevens in zijn hoedanigheid van lid van deze organisaties actief op sociale media. Volgens de vreemdeling spreken het SDF en de VDU zich ook uit tegen de militaire tak van de transitieregering. De staatssecretaris heeft het standpunt ingenomen dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat de vreemdeling in de negatieve belangstelling staat van de Soedanese autoriteiten. In geschil is of de staatssecretaris dit standpunt deugdelijk heeft gemotiveerd.
2.       In de grieven klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende de actuele situatie in Soedan heeft betrokken bij zijn motivering van het standpunt dat de vreemdeling geen risico in voormelde zin aannemelijk heeft gemaakt. De vreemdeling wijst erop dat de staatssecretaris bij zijn motivering niet de meest recente informatie heeft betrokken uit het algemeen ambtsbericht inzake Soedan van maart 2021. Uit deze informatie volgt onder meer dat de hoogste militaire leiders onder Al-Bashir nu de macht uitoefenen in de transitieregering, wat volgens de vreemdeling meebrengt dat hij wel degelijk een reëel risico loopt vanwege zijn politieke activiteiten.
2.1.    De Afdeling heeft vandaag in zaak ECLI:NL:RVS:2021:2793 uitspraak gedaan over de risico's bij terugkeer voor Soedanese vreemdelingen die, zoals de vreemdeling in deze zaak, in Nederland hebben deelgenomen aan demonstraties gericht tegen de Soedanese machthebbers in het licht van de situatie onder de transitieregering in dat land. Uit die uitspraak volgt dat de staatssecretaris die risico's nader moet onderzoeken aan de hand van de actuele situatie in Soedan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, zal de staatssecretaris dus opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling moeten beslissen en daarbij de resultaten van dat onderzoek moeten betrekken.
2.2.    De grieven slagen.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 18 december 2020 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris bij een nieuw besluit op de aanvraag de ontwikkelingen moet betrekken die zich na de sluiting van het onderzoek in deze zaak hebben voorgedaan, ziet de Afdeling geen aanleiding om het verzoek van de vreemdeling om heropening van het onderzoek toe te wijzen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 23 maart 2021 in zaak nr. NL20.21792;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 18 december 2020, V-274.212.6938;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.366,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. G.H.M. Hoogvliet en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021
363-936