ECLI:NL:RVS:2021:2789
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 13 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 18 februari 2020. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 30 april 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 1 juli 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. van Werven.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd vastgesteld dat nareis niet mogelijk is bij een referent die op het moment van indiening van een opvolgende nareisaanvraag genaturaliseerd is tot Nederlander. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 13 december 2021.