ECLI:NL:RVS:2021:2789

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
202104914/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 13 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 18 februari 2020. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 30 april 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 1 juli 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. van Werven.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd vastgesteld dat nareis niet mogelijk is bij een referent die op het moment van indiening van een opvolgende nareisaanvraag genaturaliseerd is tot Nederlander. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond was en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 13 december 2021.

Uitspraak

202104914/1/V1.
Datum uitspraak: 13 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2021 in zaak nr. 20/4166 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. van Werven, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3697, onder 8.3, is nareis namelijk niet mogelijk bij een referent die de driemaandentermijn heeft veiliggesteld, maar op het moment van indiening van een opvolgende nareisaanvraag genaturaliseerd is tot Nederlander. Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. van Goeverden‑Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021
488-938