ECLI:NL:RVS:2021:2760

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
202102081/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag remigratievoorziening op grond van de Remigratiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 19 februari 2021 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een remigratievoorziening door de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank ongegrond verklaarde. De aanvraag was afgewezen omdat [appellant] niet voldeed aan het leeftijdsvereiste van de Remigratiewet. [appellant] kwam op 9 december 1976 naar Nederland en was toen 13 jaar oud. Hij heeft van 17 september 2010 tot 18 april 2011 in Turkije gewoond en woont sindsdien weer in Nederland. De raad van bestuur stelde dat hij niet in aanmerking kwam voor de remigratievoorziening omdat hij nog geen 18 jaar oud was op de datum van vestiging in Nederland. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 november 2021. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de raad van bestuur terecht 9 december 1976 als datum van vestiging had aangemerkt. [appellant] betoogde dat hij Nederland definitief had verlaten, maar de Afdeling oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202102081/1/V6.
Datum uitspraak: 8 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 februari 2021 in zaak nr. 20/739 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2019 heeft de raad van bestuur de aanvraag van [appellant] voor een voorziening op grond van de Remigratiewet afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2020 heeft de raad van bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat te Venlo, en de raad van bestuur, vertegenwoordigd door W. van den Berg, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] is op 9 december 1976 naar Nederland gekomen. Hij was toen 13 jaar oud. [appellant] bezit zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. Van 17 september 2010 tot 18 april 2011 heeft [appellant] bij zijn ouders in Turkije gewoond. Sinds 18 april 2011 woont hij weer in Nederland. Op 18 april 2019 heeft [appellant] een aanvraag voor een remigratievoorziening ingediend, omdat hij wil remigreren naar Turkije. De raad van bestuur heeft deze aanvraag afgewezen, omdat [appellant] nog geen 18 jaar oud was op de dag dat hij in Nederland kwam wonen en hij daarom niet voldoet aan het leeftijdsvereiste van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet. In geschil is of de raad van bestuur terecht 9 december 1976 als datum van vestiging heeft aangemerkt of dat de raad van bestuur van 18 april 2011 had moeten uitgaan.
Datum van vestiging in Nederland
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij op 17 september 2010 Nederland definitief heeft verlaten en de raad van bestuur daarom terecht is uitgegaan van 9 december 1976 als datum waarop [appellant] zich in Nederland heeft gevestigd. [appellant] voert daartoe aan dat hij voorafgaand aan zijn verblijf in Turkije zijn huurovereenkomst heeft opgezegd en hij geen contact meer had met zijn kinderen en vrienden in Nederland. Hij was gescheiden en verkeerde in een slechte gezondheid. Hij had alle schepen achter zich verbrand en wilde een nieuw leven opbouwen in Turkije. Deze omstandigheden zijn volgens [appellant] ten onrechte niet als objectieve factoren aangemerkt en maken dat hij Nederland definitief had verlaten.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1194, volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Remigratiewet (Kamerstukken II 1997/98, 25 741, nr. 3, blz. 1 tot en met 3 en 11) dat het doel van de wet is om voor personen die de wens tot remigratie niet zelfstandig kunnen verwezenlijken en die afkomstig zijn uit de doelgroepen van het integratiebeleid, faciliteiten te scheppen die het voor hen mogelijk maken te remigreren. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet (Kamerstukken II 2011/12, 33 085, nr. 3, blz. 4 en 5) volgt dat de leeftijdsgrens van 18 jaar is ingevoerd om de doelgroepen te beperken tot personen van de eerste generatie door slechts personen die in het land van herkomst geboren zijn en als meerderjarige naar Nederland zijn geïmmigreerd voor een remigratievoorziening in aanmerking te laten komen. Verder volgt uit de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 november 2018 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/19, 33 085, nr. 18, blz. 3) dat bij de beperking van de doelgroep tot de eerste generatie de grens is gesteld op 18 jaar omdat men dan volwassen is. Bij degenen onder de 18 jaar heeft de vorming en ontwikkeling tot volwassenheid in Nederland plaatsgevonden. Daardoor is de verwachting dat bij de groep onder 18 jaar de oriëntatie op het herkomstland in het algemeen geringer zal zijn dan voor de groep van 18 jaar en ouder. Een motie om de leeftijdsgrens van 18 jaar te schrappen heeft de Tweede Kamer op 12 maart 2019 verworpen.
3.2.    De raad van bestuur heeft zich ter zitting bij de rechtbank alsook bij de Afdeling desgevraagd op het standpunt gesteld dat een persoon alsnog in aanmerking kan komen voor een remigratievoorziening als diegene zich eerst als minderjarige in Nederland heeft gevestigd, maar vervolgens vertrekt naar zijn herkomstland en na vestiging aldaar weer terugkeert naar Nederland als meerderjarige. De raad van bestuur heeft ter zitting bij de Afdeling verder toegelicht dat hij over deze specifieke situatie geen beleid heeft. De raad van bestuur beoordeelt op basis van de feiten en omstandigheden of een persoon de intentie had om Nederland definitief te verlaten. De raad van bestuur betrekt bij die beoordeling de duur dat de desbetreffende persoon in het land van herkomst heeft verbleven, of aldaar verzekeringen zijn afgesloten en of de desbetreffende persoon werk en zelfstandige woonruimte heeft gevonden.
De raad van bestuur heeft in dit geval naar het geheel van feiten en omstandigheden gekeken om te beoordelen of [appellant] de intentie had om duurzaam in Turkije te verblijven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet met objectieve factoren heeft gestaafd dat hij op 17 september 2010 definitief naar Turkije is verhuisd. Zo had hij geen zelfstandige woonruimte in Turkije, geen inkomen en heeft hij er slechts zeven maanden verbleven. De uitschrijving uit de Basisregistratie Personen in Nederland is onvoldoende om een verbreking van zijn duurzame band met Nederland aan te nemen. Dat het contact tussen [appellant] en zijn zoon een tijd lang verbroken is geweest is betreurenswaardig. Het is echter onduidelijk per wanneer dit contact is verbroken en of dit de reden is geweest voor [appellant] om Nederland definitief te verlaten en zich in Turkije te vestigen. De raad van bestuur heeft zich gelet op het voorgaande dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] zich van 17 september 2010 tot 18 april 2011 niet definitief in Turkije heeft gevestigd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad van bestuur daarom terecht is uitgegaan van 9 december 1976 als datum waarop [appellant] zich in Nederland vestigde.
3.3.    Het betoog faalt.
Vertrouwensbeginsel
4.       [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Hij voert aan dat de raad van bestuur om bewijsstukken heeft gevraagd van zijn verblijf in Turkije, terwijl al bekend was hoe lang hij in Turkije had verbleven. Hij mocht daar volgens hem uit opmaken dat de aanvraag zou worden ingewilligd na het leveren van het bewijs van zijn verblijf in Turkije.
4.1.    Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moeten drie stappen worden doorlopen. Allereerst moet de betrokkene aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2606).
4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de raad van bestuur uitlatingen heeft gedaan die erop neerkomen dat hij in aanmerking zou komen voor een remigratievoorziening, zoals bedoeld in stap 1. Dat de raad van bestuur bewijsstukken heeft opgevraagd ter beoordeling van zijn aanvraag kan niet als zo'n uitlating of toezegging worden aangemerkt op basis waarvan [appellant] in redelijkheid kon en mocht afleiden dat hij in aanmerking zou komen voor een remigratievoorziening. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
4.3.    Het betoog faalt.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De raad van bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Laarhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021
BIJLAGE
Remigratiewet
Artikel 2b
1. Om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen dient de remigrant:
[…]
j. de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt op het moment dat hij zich in Nederland vestigde;
[…].