202101534/1/V3.
Datum uitspraak: 1 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 februari 2021 in zaak nrs. 19/5863 en 20/1631 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 18 juli 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van dezelfde datum heeft de staatssecretaris de vreemdeling ongewenst verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2019.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 maart 2021 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 18 februari 2019 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling gronden ingediend.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Marokkaanse nationaliteit en is in 1988 in Nederland geboren. Hij heeft altijd rechtmatig verblijf gehad. Sinds 2001 is hij in beeld bij politie en justitie wegens het plegen van strafbare feiten (voornamelijk gewelds- en vermogensdelicten). Op 15 december 2017 is hij in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor het plegen van een serie ernstige misdrijven op 23 februari 2015 (een poging tot moord, wapenbezit, diefstal door middel van braak en verzet met geweld). Deze misdrijven en de daaropvolgende veroordeling door de Belgische rechter waren - in samenhang bezien met het strafblad van de vreemdeling in Nederland - voor de staatssecretaris aanleiding om zijn verblijfsvergunning in te trekken op grond van artikel 3.86 van het Vb 2000. Het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 juli 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hangende het daartegen ingestelde beroep heeft de Belgische rechter een verzoek van de vreemdeling om hem vervroegd in vrijheid te stellen toegewezen. De Belgische autoriteiten hebben hem vervolgens op 21 februari 2020 uitgezet naar Marokko. Daar verblijft hij nu nog steeds.
Hoger beroep van de vreemdeling
2. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Het beroep tegen het besluit van 18 maart 2021
4. Omdat de staatssecretaris op 18 maart 2021 een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen, zal de Afdeling, gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, dit besluit toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden.
5. De vreemdeling betoogt onder meer dat de staatssecretaris in strijd met het verdedigingsbeginsel heeft gehandeld door hem niet te horen over het mutatierapport van de politie van 26 augustus 2018 (registratienummer PL1300-2018173094-1). De vreemdeling wijst erop dat in dit mutatierapport zou staan dat hij zijn zus en neef zou hebben bedreigd vanuit de gevangenis in België, wat volgens hem niet zo is. Deze gegevens lopen niettemin als een rode draad door het besluit van 18 maart 2021.
5.1. Dit betoog slaagt. De staatssecretaris heeft de vreemdeling op 10 maart 2021 gehoord via Skype. Er zijn toen geen vragen gesteld over het mutatierapport uit 2018. Hoewel de staatssecretaris stelt dat hij pas na die hoorzitting ambtshalve kennis heeft genomen dit rapport, had het juist daarom op zijn weg gelegen een nieuwe hoorzitting te plannen. Dit rapport is namelijk van aanmerkelijk belang geweest voor het besluit van 18 maart 2021. De staatssecretaris heeft de inhoud van dit rapport immers gebruikt ter motivering van onder meer zijn standpunten dat de band met zijn familie niet zo goed is als de vreemdeling doet voorkomen en dat van de vreemdeling nog steeds een (gewelds-)dreiging uitgaat. De staatssecretaris had de vreemdeling dus in de gelegenheid moeten stellen kennis te nemen van de inhoud van dit rapport en hem daarop desgewenst te laten reageren alvorens een nieuw besluit te nemen. Dit geldt te meer nu de vreemdeling ontkent dat hij zijn zus en neef heeft bedreigd vanuit de Belgische gevangenis en hij hiervoor ook nooit strafrechtelijk is vervolgd. Nu de vreemdeling die gelegenheid niet heeft gekregen, is het besluit in strijd met artikel 7:9 van de Awb tot stand gekomen. Anders dan de staatssecretaris in zijn verweerschrift meent, kan geen geslaagd beroep worden gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX7722). Het gaat in deze zaak namelijk, anders dan in die zaak, om een vertrouwelijk mutatierapport van de politie en niet om de raadpleging van een openbaar register. 6. De vreemdeling betoogt verder dat de staatssecretaris hem ook ten onrechte niet heeft gehoord over het voornemen de verblijfsvergunning ook in te trekken vanwege de verplaatsing van zijn hoofdverblijf.
6.1. Ook dit betoog slaagt. De intrekkingsgrond "verplaatsing van het hoofdverblijf" wordt in het besluit van 18 maart 2021 voor het eerst genoemd. De staatssecretaris had de vreemdeling dan ook in de gelegenheid moeten stellen om zijn standpunt hierover kenbaar te maken alvorens deze intrekkingsgrond aan het besluit ten grondslag te leggen.
7. Het beroep tegen het besluit van 18 maart 2021 is reeds hierom gegrond. Dit besluit wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de vreemdeling in ieder geval horen over het mutatierapport van de politie van 26 augustus 2018 en de intrekkingsgrond "verplaatsing van het hoofdverblijf" en dan een nieuw besluit nemen. Uit r.o. 2 van deze uitspraak volgt dat de staatssecretaris daarbij mede aansluiting kan zoeken bij de uitspraak van de rechtbank van 9 februari 2021. De Afdeling zal een termijn stellen waarbinnen de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen (artikel 8:72, vierde lid, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 18 maart 2021, V-nummer […], gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van de in beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 374,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021
644