201908671/1/A3.
Datum uitspraak: 17 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Leiderdorp,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2019 in zaak nr. 18/8234 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2018 heeft de korpschef het verzoek om kennis te nemen van de politiegegevens die over [appellante] zijn verwerkt, deels toegewezen en deels afgewezen.
Bij uitspraak van 18 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van de gegevens.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 16 oktober 2018 heeft [appellante] op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) de korpschef verzocht om haar mee te delen of en, zo ja, welke haar betreffende politiegegevens worden verwerkt en wat de aanleiding en het doel zijn van de verwerking. De korpschef heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen en aan [appellante] een overzicht gestuurd van de registraties waarin persoonsgegevens van haar worden verwerkt. In één registratie is geen inzage verleend en kennisneming geweigerd en ten aanzien van één registratie zijn inzage en kennisneming gedeeltelijk geweigerd. De korpschef heeft de weigeringen gebaseerd op artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg, omdat het onthouden van de kennisneming volgens hem noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak. In dat geval moet kennisname geweigerd worden, omdat artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg, dwingend is geformuleerd. Dat betekent dat de korpschef geen beleidsruimte heeft om kennisneming van de betreffende politiegegevens toch toe te staan. De rechtbank heeft overwogen dat de korpschef terecht tot dit oordeel is gekomen en kennisname van de politiegegevens moest weigeren. De rechtbank heeft verder overwogen dat het beroep van [appellante] op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) niet is onderbouwd en dat van strijdigheid daarmee niet is gebleken. De korpschef heeft evenmin in strijd met artikel 8 van het EVRM gehandeld. Hoewel de verwerking van de politiegegevens het privéleven van [appellante] raakt, is die verwerking bij wet voorzien en noodzakelijk in het belang van het voorkomen van strafbare feiten. Tot slot is het besluit ook niet in strijd met artikel 1 van de Grondwet, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
2. [appellante] betoogt dat er geen aanleiding bestaat om gegevens over haar te registreren en dat zij recht op inzage heeft in de gegevens die over haar zijn geregistreerd. Het ontbreekt haar echter aan informatie om te beoordelen of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de weigering van de korpschef niet in strijd is met het recht. Desondanks is zij van mening dat de korpschef haar de inzage en kennisneming van de registraties niet had mogen weigeren, aldus [appellante].
Beoordeling hoger beroep
3. Ingevolge artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg, wordt een verzoek van de betrokkene om kennisneming over de verwerking van diens politiegegevens afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:333) staat in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 3) dat het voor een goede uitvoering van haar taak van belang is dat de politie door haar vergaarde persoonsgegevens met elkaar in verband kan brengen. In de regel vergaart en verwerkt de politie persoonsgegevens zonder (impliciete) toestemming van de betrokkene en soms ook zonder dat de betrokkene daarvan zelf kennis heeft. Voor de waarheidsvinding - een wezenlijk onderdeel van het politiewerk - is het van belang dat de wet de mogelijkheid hiertoe biedt. Het criterium "de goede uitvoering van de politietaak" omvat het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, maar heeft daarnaast ook betrekking op de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en de hulpverlening. Deze invulling van het begrip "politietaak" komt overeen met de invulling van dat begrip in artikel 2 van de Politiewet 1993 (thans artikel 3 van de Politiewet 2012). 3.1. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de gegevens overweegt de Afdeling als volgt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de korpschef zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het wel verlenen van kennisneming van de inhoud van de registraties ertoe zou kunnen leiden dat [appellante] inzicht kan verkrijgen in mogelijke onderzoeken die de politie in het kader van haar taakstelling verricht en in de onderzoeksstrategieën en methodieken welke het korps daarbij hanteert. [appellante] zou kunnen achterhalen welke informatie wordt verzameld en hoe deze informatie geïnterpreteerd en gewogen zal worden. Kennisneming van die informatie kan het verzamelen hiervan in toekomstige gevallen ernstig bemoeilijken en mogelijke onderzoeken frustreren, waardoor een goede uitvoering van de politietaak in het geding kan komen.
3.2. Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat weigering van kennisname van de politiegegevens in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en artikel 6 en 8 van het EVRM, sluit de Afdeling zich aan bij wat de rechtbank daarover heeft overwogen.
3.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. De Vries
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021
582-973