202002716/1/R4.
Datum uitspraak: 10 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Gaanderen, gemeente Doetinchem,
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - najaar - 2019" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - voorjaar - 2020" vastgesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, is verschenen. [appellant] en J. Nieuwenhuis, namens de raad, hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont op het perceel aan de [locatie] (hierna: het perceel) te Gaanderen dat aan drie zijden aan een bedrijventerrein grenst. [appellant] verzet zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" van het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - najaar - 2019", ter plaatse van de gronden direct achter zijn woning. Het perceel waar [appellant] zelf sinds 1994 eigenaar is, is al sinds de 19e eeuw in het bezit geweest van de voorouders en ouders van [appellant]. [appellant] verzet zich tegen de huidige situatie, waarin de open omgeving van vroeger plaats heeft gemaakt voor een bedrijventerrein achter zijn eigen perceel. [appellant] ervaart hiervan overlast en vreest voor een verdere aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
2. Inmiddels is het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - najaar - 2019" vervangen door het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - voorjaar - 2020". [appellant] heeft eveneens, in een andere procedure met zaaknummer 202006648/1/R4, beroep ingesteld tegen het plandeel "Bedrijventerrein" van het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - voorjaar - 2020" bij de Afdeling.
3. Artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]."
4. De Afdeling merkt het besluit van 5 november 2020 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Nu [appellant] belang heeft bij de beoordeling van dit besluit, is zijn beroep gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 5 november 2020. Hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht in zijn beroepschrift, dat is geregistreerd onder zaaknummer 202006648/1/R4, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van zijn beroep van rechtswege. Nu het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - voorjaar - 2020" in de plaats treedt van het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - najaar - 2019", is dit eerder vastgestelde plan niet meer geldend. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] daarom geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen bestemmingsplan "Stedelijk gebied - najaar - 2019". Het beroep van [appellant] dat gericht is tegen het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - najaar 2019" is dan ook niet-ontvankelijk. De Afdeling zal in het navolgende daarom het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - najaar - 2019" beoordelen zoals vervangen door het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - voorjaar - 2020".
Overleg en contact met de raad
5. [appellant] betoogt dat de raad bij de voorbereiding van het bestemmingsplan onzorgvuldig heeft gehandeld. Hiertoe voert [appellant] aan dat hij meermaals tevergeefs contact heeft gezocht met raadsleden van de gemeente en dat de raad meermaals afspraken tot persoonlijk contact niet is nagekomen. Hierdoor, zo stelt [appellant], heeft de raad ten onrechte zijn vragen en opmerkingen over de onjuistheid van de behandeling van zijn zienswijze terzijde gelegd.
5.1. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van het bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat de raad bij de voorbereiding van het plan niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. In dit verband is het van belang dat [appellant] in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze over het ontwerp van het bestemmingsplan naar voren te brengen. [appellant] heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Het bieden van extra overleg- en contactmomenten, zoals door [appellant] gewenst, maakt geen deel uit van de procedure. Daarom leidt dit betoog niet tot het oordeel dat de raad op een onzorgvuldige wijze heeft besloten.
Het betoog slaagt niet.
Wijze van toetsen
6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Samengevatte behandeling zienswijzen
7. [appellant] betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Hiertoe voert [appellant] aan dat de raad ten onrechte niet inhoudelijk op zijn zienswijze is ingegaan maar slechts onvolledig is ingegaan op een samenvatting van zijn zienswijze.
7.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van [appellant] niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat - Geluid
8. [appellant] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van gronden direct achter zijn woning, omdat hier bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die tot geluidsoverlast kunnen leiden. Het bestemmingsplan bevat naar het oordeel van [appellant] ten onrechte geen wijziging van de bestaande bestemming van dit plandeel. In dit kader stelt [appellant] dat de raad, die heeft aangesloten bij de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG brochure), ten onrechte is uitgegaan van een "gemengd gebied", terwijl sprake is van een "rustige woonwijk". Bovendien stelt hij dat de raad de richtafstand niet op juiste wijze heeft gemeten.
8.1. De VNG-brochure biedt onder meer richtafstanden voor de toepassing van milieuzonering, die zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een "rustige woonwijk" of een "gemengd gebied". Volgens de VNG-brochure wordt onder het omgevingstype "rustige woonwijk" verstaan een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen volgens de VNG-brochure vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor en langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. In de VNG-brochure staat dat indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, gemotiveerd richtafstanden met één afstandstap verlaagd kunnen worden bij het omgevingstype "gemengd gebied". Volgens de VNG-brochure is een "gemengd gebied" een gebied met een matige tot sterke functiemenging; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren volgens de VNG-brochure eveneens tot het omgevingstype "gemengd gebied", omdat daar de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden kan rechtvaardigen. De aanbevolen richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning.
8.2. Binnen het betreffende plandeel, waaraan tevens de aanduiding "bedrijven tot en met categorie 2" is toegekend, zijn, gezien artikel 6.1, onder a, sub 1, van de planregels, bedrijven toegestaan die vallen onder milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG-brochure. Daarvoor wordt in de VNG-brochure, uitgaande van een "rustige woonwijk", een richtafstand van 30 meter aanbevolen.
De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant] aan de rand van een woonwijk staat, in de nabijheid van hoofdinfrastructuur. Ter hoogte van de woning van [appellant] grenst de woonwijk aan een bedrijventerrein. Het gegeven dat dit in het verleden een weids uitgestrekt gebied was, verandert het oordeel over de huidige situatie niet. Bij de beoordeling of sprake is van een "rustige woonwijk" of een "gemengd gebied" is het peilmoment de situatie zoals deze is ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. Onder deze omstandigheden en gelet op de feitelijke situatie heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een "gemengd gebied". Dit heeft tot gevolg dat de richtafstand conform de VNG-brochure kan worden verkleind, zodat de raad van een richtafstand van 10 meter mocht uitgaan.
Ten aanzien van de wijze van meten van de richtafstand heeft de Afdeling eerder overwogen in haar uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5263, dat de richtafstanden volgens de VNG-brochure gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. De kortste afstand tussen de grens van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2", waar bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan, en de uiterste gevelgrens van de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 13 meter. Dit betekent dat wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er ter plaatse van de woning van [appellant] in zoverre sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat - Groen/uitzicht
9. [appellant] betoogt dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast doordat in het bestemmingsplan alleen een functieaanduiding "groen" is opgenomen op het stuk grond achter zijn perceel. [appellant] stelt dat in het bestemmingsplan op dit stuk grond ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen voor de aanleg van een groenstrook. Het opnemen van een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg van een groenstrook zou de visuele hinder van de bebouwing achter het perceel van [appellant] verminderen. [appellant] stelt dat de enkele functieaanduiding "groen" niet voldoende verzekert dat het achtergelegen bedrijf daadwerkelijk groene beplanting zal aanbrengen, nu het bedrijf tot op heden heeft afgezien van het aanplanten van een groenstrook.
9.1. De afstand tussen de woning van [appellant] en de bebouwing op het perceel achter zijn woning bedraagt ongeveer 20 meter. Blijkens de verbeelding is aan een strook grond, gelegen tussen de bedrijfsbebouwing en de woning van [appellant], binnen de bestemming "Wonen", de functieaanduiding "groen" toegekend. Ter plaatse van deze functieaanduiding mag, gelet op artikel 15.1 van de planregels, groen worden geplant.
9.2. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad ter plaatse van de woning van [appellant] een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg van groen had moeten opnemen. Hiertoe acht de Afdeling het relevant dat de woning van [appellant] zich bevindt in een "gemengd gebied". Binnen een "gemengd gebied" past enig uitzicht op omliggende gebouwen. Bovendien gaat het om een ook in planologisch opzicht bestaande situatie. De woning van [appellant] bevindt zich op ongeveer 20 meter van de bebouwing van het achterliggende bedrijf zodat er, gelet op de ligging in een "gemengd gebied", nog een redelijke afstand bestaat tussen de woning van [appellant] en deze bebouwing. Nu op de bestemming "wonen" ook voorzien is in een functieaanduiding "groen" is daar een groenvoorziening toegestaan. Ter zitting heeft de raad overigens aangegeven dat op dit moment overleg plaatsvindt met het achter het perceel van [appellant] gelegen bedrijf om op kosten van de gemeente daadwerkelijk een groenstrook aan te leggen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. Verklaart het beroep tegen het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - najaar 2019" niet-ontvankelijk.
II. Verklaart het beroep tegen het bestemmingsplan "Stedelijk gebied - voorjaar 2020" ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021
418-972.