202002119/2/R4.
Datum beslissing: 12 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2021 heeft [verzoekster] verzocht om wraking van staatsraad mr. R. Uylenburg (hierna: de staatsraad) als voorzitter van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202002119/1/R4.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 9 november 2021, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en de staatsraad zijn gehoord.
Overwegingen
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2. Aan het verzoek om wraking van de staatsraad heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat als gevolg van de gang van zaken ter zitting van 25 oktober 2021 de staatsraad bij haar de indruk van vooringenomenheid heeft gewekt. [verzoekster] heeft hierover aangevoerd dat de bespreking van het hoger beroep van [verzoekster] ter zitting beperkt is gebleven tot een bespreking van haar procesbelang vanwege haar verhuizing. Volgens [verzoekster] is haar verhuizing evenwel niet relevant in het licht van het Verdrag van Aarhus, omdat op grond van het Verdrag van Aarhus aan eenieder inspraak had moeten worden geboden. De staatsraad had volgens haar in dat standpunt aanleiding moeten zien om niet alleen de voorvraag, maar ook de gronden van het hoger beroep ter zitting inhoudelijk te bespreken. Daarbij wijst [verzoekster] erop dat de staatsraad de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3703, mede heeft gedaan. In die uitspraak is geoordeeld dat het Verdrag van Aarhus zich niet verzet tegen toepassing van artikel 6:13 van de Awb. Dat oordeel is echter achterhaald door het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7 (arrest Varkens in Nood). In die procedure bij het Hof is de rechtsbijstandverlener van [verzoekster] ook betrokken geweest. De wijze van bespreking ter zitting in combinatie met de betrokkenheid van de staatsraad bij de uitspraak van 2 december 2015 geeft [verzoekster] aanleiding voor het vermoeden dat de staatsraad vooringenomen is over het standpunt van [verzoekster] dat de gevolgde reguliere procedure in strijd met het Verdrag van Aarhus is. 3. Op grond van het bepaalde in art. 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan [verzoekster] om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbenden is niet doorslaggevend.
4. Uit de betrokkenheid van de staatsraad bij de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015 en de latere jurisprudentie van de Afdeling naar aanleiding van het arrest Varkens in nood en de rol van de persoon van de rechtsbijstandverlener van [verzoekster] daarin, kan niet worden afgeleid dat de staatsraad partijdig dan wel vooringenomen is, dan wel dat een bij [verzoekster] daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het is immers inherent aan het doen van uitspraken dat de rechtspraak, op grond van veranderde regelgeving of gewijzigde inzichten, kan worden gewijzigd. Zoals de staatsraad ter zitting - zakelijk weergegeven - heeft verklaard, is vanzelfsprekend dat zij zich bij het doen van toekomstige uitspraken richt naar de meest actuele stand van het recht. Het feit dat een staatsraad in het verleden betrokken is geweest bij een uitspraak waarin een inmiddels gewijzigde benadering is gevolgd, vormt dan ook geen aanwijzing voor het oordeel dat de staatsraad jegens [verzoekster] vooringenomen is.
Verder overweegt de wrakingskamer dat het aan de zittingskamer is om de vragen te stellen waarvan zij vindt dat deze na beoordeling van de gedingstukken en de inleidende mondelinge toelichting door partijen hierop beantwoording ter zitting behoeven. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft de zittingskamer aan [verzoekster] vragen gesteld over haar procesbelang. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat de gemachtigde van [verzoekster] de gelegenheid heeft gekregen om het standpunt van [verzoekster] over de betekenis van het Verdrag van Aarhus voor de gevolgde procedure nader toe te lichten en vragen daarover te beantwoorden. Dat de zittingskamer voor het overige geen vragen aan [verzoekster] heeft gesteld brengt niet mee dat de staatsraad daarom blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat [verzoekster] de gelegenheid is geboden om in het slotwoord punten onder de aandacht van de zittingskamer te brengen die naar zijn oordeel onderbelicht zijn gebleven.
5. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2021
745